Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 18/874/GV, 25 oktober 2018, beroep
Uitspraakdatum:25-10-2018

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

nummer:          18/874/GV

betreft: [klager]            datum: 25 oktober 2018

 

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. S. de Schutter, namens

[…], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 1 mei 2018  genomen beslissing van de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister),  alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsvrouw om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

De Staatssecretaris heeft beslist tot verlening van strafonderbreking aan klager voor onbepaalde duur op grond van artikel 40a van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (de Regeling) en daaraan de voorwaarde verbonden dat klager niet naar Nederland terugkeert. 

2.         De standpunten

Namens klager is het beroep als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. Klager wenst geen strafonderbreking, nu hij de rechterlijke beslissing inzake zijn verblijfsvergunning in Nederland wenst af te wachten. In 1995 is klager met zijn gezin uit Armenië gevlucht. Sinds 1998 verblijven zij in Nederland. Klager stelt zich op het standpunt dat de onvrijwillige strafonderbreking in dit geval leidt tot schending van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) ter zake de bescherming van zijn familie-, gezins- en privéleven. Ten onrechte en voorbarig is besloten tot strafonderbreking vanwege onrechtmatig verblijf in Nederland. Een strafonderbreking heeft tot gevolg dat klager door de Dienst Terugkeer en Vertrek (hierna: DT&V) zal worden uitgezet naar Armenië. Klager heeft niemand en er is geen enkele opvang in Armenië. Alle familieleden en zijn vriendin wonen in Nederland. Voorts heeft verzoeker medische problemen. Hij wordt behandeld voor PTSS. Het besluit tot ongegrondverklaring van het bezwaar is in strijd met het motiveringsbeginsel en het zorgvuldigheidsbeginsel genomen. Het bestreden besluit van 1 mei 2018 is ondeugdelijk gemotiveerd. Verwezen wordt naar ‘de regelgeving’ en ‘uitgebrachte adviezen’. Hieruit is niet op te maken wat de exacte grondslag en motivering voor de beslissing tot strafonderbreking is geweest. De bestreden beslissing kan, bij afweging van alle belangen, niet als redelijk of billijk worden aangemerkt.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt –zakelijk weergegeven – toegelicht.

Vast staat dat bij beschikking van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van 14 maart 2018 het bezwaar, gericht tegen het besluit van 17 oktober 2017 inzake de intrekking van de verblijfsvergunning en het opgelegde inreisverbod van 10 jaar, ongegrond is verklaard. Dat betekent dat klager geen verblijfsrecht meer heeft in Nederland en niet meer in Nederland mag zijn. Volgens het terugkeerbesluit moet klager Nederland meteen verlaten, waarbij hij kan worden uitgezet. Onderaan de betreffende beschikking is een clausule opgenomen dat klager de uitspraak op beroep en op een verzoek om een voorlopige voorziening niet in Nederland mag afwachten. Nu klager een vreemdeling is zonder rechtmatig verblijf in Nederland bestaat er geen beletsel om hem op grond van artikel 40a van de Regeling strafonderbreking te verlenen. Uit de toelichting op artikel 40a van de Regeling blijkt wel dat redenen kunnen bestaan die zich tegen het verlenen van strafonderbreking kunnen verzetten. In het geval van klager bestaan er echter geen redenen die zich tegen de verlening van strafonderbreking verzetten.

De directeur van de penitentiaire inrichting (p.i.) Ter Apel heeft positief geadviseerd ten aanzien van het verlenen van strafonderbreking. Het Openbaar Ministerie is niet om advies gevraagd, nu klager niet is veroordeeld voor een spreekwaardig delict en er geen executie-indicator is geplaatst. 

De politie heeft zich van advies onthouden.

 

3.         De beoordeling

Klager onderging een gevangenisstraf van 18 maanden  met aftrek, wegens overtreding van de Opiumwet (mededader in het vervoeren van 23 kilo cocaïne vanuit de Rotterdamse haven). De einddatum van zijn detentie was gesteld op 8 juni 2018. Op 8 juni 2018 is klager uitgeschreven uit de p.i. Ter Apel, waarbij als reden van de uitschrijving is vermeld: ‘uitzetting’.

Vaststaat dat klager geen rechtmatig verblijf in Nederland heeft en aan klager een inreisverbod is opgelegd voor de duur van tien jaar. Klager heeft beroep ingesteld tegen de ongegrondverklaring van zijn bezwaar tegen de beschikking tot intrekking van zijn verblijfsvergunning, maar mag de uitspraak op het beroep en op het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen niet in Nederland afwachten.

Aan klager is bij beslissing van 1 mei 2018 strafonderbreking verleend. Ingevolge artikel 40a van de Regeling kan strafonderbreking voor onbepaalde tijd worden verleend aan de vreemdeling die geen rechtmatig verblijf heeft in Nederland in de zin van artikel 8 van de Vreemdelingenwet 2000. Aan de strafonderbreking wordt de voorwaarde verbonden dat de vreemdeling niet naar Nederland terugkeert, op straffe van het hervatten van de tenuitvoerlegging van de straf. De strafonderbreking gaat in op het moment dat de vreemdeling Nederland daadwerkelijk heeft verlaten.

Uit klagers registratiekaart blijkt dat klagers einddatum 8 juni 2018 was en dat hij tevens op die dag is uitgezet. In de toelichting (Stcrt 2012 nr. 7141) op artikel 40a van de Regeling is vermeld dat strafonderbreking ziet op een vroegtijdige beëindiging van de opgelegde vrijheidsstraf.  In dit geval was echter geen sprake van een vroegtijdige beëindiging van de opgelegde vrijheidsstraf, nu klager zijn vrijheidsstraf volledig heeft uitgezeten. Van een hervatting van de tenuitvoerlegging van de straf bij terugkeer in Nederland – de ratio van strafonderbreking op grond van artikel 40a van de Regeling – is dan ook geen sprake. Derhalve kan de strafonderbreking in dit geval niet zijn geëffectueerd en kan de uitzetting niet op de titel van strafonderbreking hebben plaatsgehad. Gelet hierop zal klager niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn beroep.

 

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart klager niet-ontvankelijk in het beroep.

 

 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C.M. van der Bas, voorzitter, J.G.A. van den Brand en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.E.M. Meekenkamp, secretaris, op 25 oktober 2018.

 

 

         

 

 

            secretaris         voorzitter

 

Naar boven