nummer: 17/3456/GA
betreft: [klager] datum: 19 juni 2018
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift ingediend door mr. K.C.A.M. Oomen, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een uitspraak van 9 oktober 2017 van de beklagcommissie bij penitentiaire inrichting (p.i.) Vught, alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
De beroepscommissie heeft de directeur van voormelde p.i. in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsvrouw om het beroep schriftelijk toe te lichten.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft een disciplinaire straf van drie dagen opsluiting in een strafcel, wegens het schreeuwen en dreigen naar personeel en niet opvolgen van opdrachten van het personeel (VU-2017-1433).
De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in beroep als volgt toegelicht.
De beklagcommissie is eraan voorbij gegaan dat camerabeelden beschikbaar hadden moeten gesteld. Deze zijn cruciaal voor de beoordeling van het incident. Er had geen straf opgelegd mogen worden.
Subsidiair is de opgelegde straf disproportioneel. Voorts mag van personeel in het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) een passender reactie worden verwacht.
Klager verzoekt het bestreden besluit te vernietigen, de klacht gegrond te verklaren en te beslissen dat aan hem een tegemoetkoming toekomt.
De directeur heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie, in beroep niet toegelicht.
3. De beoordeling
Op grond van artikel 51, eerste lid, onder a jo. artikel 50, eerste lid, van de Pbw kan de directeur aan een gedetineerde een disciplinaire straf van opsluiting in een strafcel opleggen voor feiten die onverenigbaar zijn met de orde of de veiligheid in de inrichting dan wel met de ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming. De ambtenaar of medewerker die vorenbedoelde feiten constateert, deelt dit de gedetineerde mede.
Uit het verslag dat heeft geleid tot onderhavige disciplinaire straf, blijkt echter dat het verslag niet is aangezegd aan klager. Gelet hierop is de beroepscommissie van oordeel dat aan de beslissing een dusdanig gebrek kleeft dat deze niet in stand kan blijven. Nu sprake is van een formeel gebrek in de strafoplegging, dient het beroep gegrond te worden verklaard, de uitspraak van de beklagcommissie te worden vernietigd en het beklag alsnog gegrond te worden verklaard.
Ten aanzien van de opgelegde straf overweegt de beroepscommissie dat deze op basis van het schriftelijke verslag in redelijkheid en billijkheid kon worden opgelegd. De beroepscommissie ziet daarin aanleiding om een tegemoetkoming toe te kennen van € 10,=.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond.
Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 10,=.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.A.M. de Wit, voorzitter, mr. C.M. van der Bas en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Smeijers, secretaris, op 19 juni 2018.
secretaris voorzitter