Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 17/3350/TA, 6 juni 2018, beroep
Uitspraakdatum:06-06-2018

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

nummer:           17/3350/TA

betreft: [klager]            datum: 6 juni 2018

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. F.W.M. Hopmans, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een uitspraak van 12 september 2017 van de alleensprekende beklagrechter bij FPC Oostvaarderskliniek te Almere, verder te noemen de inrichting, alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht (OV-2017-109).

Ter zitting van de beroepscommissie van 9 mei 2018, gehouden in de penitentiaire inrichting Vught, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. F.W.M. Hopmans, en namens het hoofd van voormelde tbs-inrichting […],  juridisch medewerker bij FPC Oostvaarderskliniek.

Als toehoorders waren aanwezig mr. M.J.H. van den Homberg, mr. drs. N.C. van Lookeren Campagne, leden van de Raad en […], stagiaire van de raadsvrouw.

Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter

Het beklag betreft de verhoging van de dosering van klagers medicatie.

De beklagrechter heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2.         De standpunten van klager en het hoofd van de inrichting

Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht.

Het gaat nu redelijk. Klager heeft andere medicatie die hij oraal inneemt. Hij neemt nu 12 mg. Invega (paliperidon) per dag.  In FPC Dr. S. van Mesdag kreeg hij zes mg. haloperidol per dag. Toentertijd had hij 75 mg. in twee weken. De medicatie maakt zijn lichaam kapot. Het blijft hetzelfde: de magic gaat niet weg. Als klager een depot kreeg, ging het even beter, maar de magic kwam na een paar dagen weer terug. De magic breekt het depot.

Klager is ten onrechte niet-ontvankelijk in het beklag verklaard. Verwezen wordt naar RSJ 4 maart 2016, 15/2841/TA, en RSJ 17 augustus 2012, 12/615/TA. Er heeft tevoren geen overleg met klager plaatsgevonden over de medicatie. Klager is niet gezegd dat bij geen verandering van de klachten mogelijk ook zou kunnen worden overgegaan tot verhoging van de dosering. Met het nieuwe middel zijn zijn klachten hetzelfde gebleven. Ze willen een hogere spiegel hebben. Klager wil een schadevergoeding.

Namens het hoofd van de inrichting is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klager is geen dwangmedicatie toegediend. Op 23 maart 2017 is zijn depot al verhoogd van 75 naar 85 mg. De behandelend psychiater wilde eigenlijk ophogen tot 100 mg. maar klager gaf aan dit niet te willen en zij zijn toen tot het compromis van 85 mg. gekomen onder de voorwaarde dat klager elke drie maanden bloed laat prikken. Daarnaast is afgesproken dat wanneer de waarde te laag is, of wanneer een toename van psychotische symptomen zou plaatsvinden het depot naar 100 mg. zal worden verhoogd. Dit volgt tevens uit het behandelplan van 22 augustus 2017. Uit het gedeelte dat een terugblik geeft op de afgelopen periode staat dat het depot haldol medicatie in samenspraak met klager is opgehoogd tot 85 mg. Klager is hiermee akkoord gegaan. Reden voor ophoging van het depot was dat klager in toenemende mate last had van zijn psychotische symptomen.

3.         De beoordeling

De beroepscommissie stelt voorop dat uit de stukken en de behandeling ter zitting  aannemelijk is geworden dat klager vrijwillig de betreffende medicatie gebruikte, hier overleg over voerde met de psychiater en hem geen dwangmedicatie is voorgeschreven/toegediend.

De beslissing van de psychiater om de dosering van klagers medicatie te wijzigen betreft naar het oordeel van de beroepscommissie een inhoudelijke medische beslissing die niet als een beslissing van het hoofd van de inrichting kan worden aangemerkt en waartegen geen beklag als bedoeld in artikel 56 Bvt kan worden ingediend.

Mocht klager bedoeld hebben te klagen over een schending van een aan artikel 17 Bvt te ontlenen recht op behandeling dan volgt uit vaste jurisprudentie van de beroepscommissie dat enkel beklag kan worden ingediend indien sprake zou zijn van het niet betrachten van de in artikel 17 Bvt neergelegde zorgplicht.

Dit is door klager niet expliciet gesteld noch is dit - anderszins - aannemelijk geworden. Naar het oordeel van de beroepscommissie kan de klacht dan enkel worden opgevat als te zijn gericht tegen de wijze van betrachten van de (medische) zorgplicht waartegen op grond van het bepaalde in artikel 56, vierde lid, Bvt geen beklag openstaat.

De beroepscommissie zal gelet op het bovenstaande het beroep ongegrond verklaren en de uitspraak van de beklagrechter bevestigen met aanvulling van de gronden.

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter met aanvulling van de gronden.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. R.M. Maanicus, voorzitter, prof. dr. F. Boer en drs. M.R. Daniel, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 6 juni 2018.

 

        

 

            secretaris         voorzitter

Naar boven