nummer: 17/2290/GM
betreft: [klager] datum: 20 oktober 2017
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van […], verder te noemen klager, gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan de penitentiaire inrichting (p.i.) Vught, alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag van 27 juni 2017 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Veiligheid en Justitie.
Klager, die zich inmiddels in vrijheid bevindt, noch de inrichtingsarts van de p.i. Vught is ter zitting van de beroepscommissie, gehouden op 25 september 2017 in de p.i. Vught, verschenen.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur van 7 juni 2017, betreft het niet voorgeschreven krijgen van een dieet zonder rundvlees en specerijen.
2. De standpunten van klager en de inrichtingsarts
Klager heeft het beroep als volgt toegelicht.
Klager mag geen rundvlees en specerijen eten in verband met een allergie en zijn geloofsovertuiging. In vorige inrichtingen waar klager verbleef hebben de inrichtingsartsen ‘mutaties verstrekt’ dat klager geen rundvlees en kruiden /specerijen uitgereikt mocht krijgen. Eerder zijn klachten van klager over dit onderwerp gegrond verklaard.
De inrichtingsarts heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de medisch adviseur, niet nader toegelicht. Dit standpunt luidt als volgt.
Allergie voor rundvlees kan worden aangetoond met een bloedtest. Klager weigert hieraan mee te werken. Dat eerdere inrichtingsartsen hebben verklaard dat klager allergisch is, is voor de inrichtingsarts geen reden om hier zonder meer in mee te gaan. Daarvoor is een laboratoriumonderzoek nodig.
3. De beoordeling
De inrichtingsarts kon in redelijkheid beslissen niet zonder meer uit te gaan van klagers stelling met betrekking tot een allergie voor rundvlees en specerijen. Om een dergelijke allergie, vast te kunnen stellen is, zoals terecht door de inrichtingsarts is opgemerkt, nader (laboratorium)onderzoek van klagers bloed vereist. Nu onweersproken is dat klager heeft geweigerd mee te werken aan een dergelijk onderzoek, is de beslissing om klagers dieetwensen niet te honoreren niet onzorgvuldig. De beroepscommissie is het voorgaande in samenhang en onderling verband bezien van oordeel dat het handelen van de inrichtingsarts niet kan worden aangemerkt als in strijd met de in artikel 28 Pm neergelegde norm. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.
De beroepscommissie merkt nog op dat, voor zover verzoeker dieetwensen heeft die verband houden met zijn geloofsovertuiging, hij zich daarvoor tot de directeur had moeten wenden.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N. Jörg, voorzitter, drs K.M.P.A.M. Habryka en dr.ing. C.J. Ruissen, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 20 oktober 2017.
secretaris voorzitter