Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ S-538, 19 oktober 2018, schorsing
Uitspraakdatum:19-10-2018

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer          : S-538

Betreft : [verzoeker]    datum: 19 oktober 2018

 

De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift van […], verder verzoeker te noemen, verblijvende in de locatie Sittard.

Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 66, eerste lid, van de Pbw, van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur van voormelde locatie van 15 oktober 2018, inhoudende de oplegging van een disciplinaire straf van zeven dagen opsluiting in een strafcel, ingaande op 15 oktober 2018 om 15.00 uur en eindigend op 22 oktober 2018 om 15.00 uur, wegens het toepassen van geweld jegens (een) medegedetineerde(n).

De voorzitter heeft voorts kennisgenomen van de schriftelijke mededeling van de commissie van toezicht van 17 oktober 2018 inhoudende dat het schorsingsverzoek tevens als klaagschrift is aangemerkt alsmede van de schriftelijke inlichtingen van de directeur van 17 oktober 2018.

 

1.         De beoordeling

De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en beslist. Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing waartegen beklag is ingediend in strijd is met een wettelijk voorschrift dan wel zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing. Naar het oordeel van de voorzitter is dat het geval.

Uit de inlichtingen van de directeur volgt dat aan verzoeker een disciplinaire straf van zeven dagen opsluiting in een strafcel is opgelegd wegens verzoekers betrokkenheid bij een vechtpartij. Volgens de directeur is door personeel gezien dat verzoeker en een medegedetineerde een andere medegedetineerde sloegen. Verzoeker stelt dat de disciplinaire straf die aan hem is opgelegd oneerlijk is, omdat hij juist het slachtoffer is in deze. 

De voorzitter overweegt dat uit het schriftelijk verslag van 15 oktober 2018 volgt dat het personeel heeft gezien dat twee gedetineerden verzoeker sloegen, waarna twee andere gedetineerden ertussen zijn gesprongen om ze uit elkaar te halen. Het schriftelijk verslag rechtvaardigt naar het voorlopig oordeel van de voorzitter dan ook niet de gevolgtrekking dat verzoeker ook zou hebben gevochten. Zodoende acht de voorzitter de aan verzoeker opgelegde disciplinaire straf, voorlopig oordelend, onredelijk.

Gelet daarop zijn er termen aanwezig voor toewijzing van het verzoek.

 

2.         De uitspraak

De voorzitter wijst het verzoek toe en schorst de tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur met onmiddellijke ingang tot het moment dat de beklagcommissie op het onderliggende beklag zal hebben beslist.

 

Aldus gedaan door mr. J.D. den Hartog, voorzitter, in tegenwoordigheid van J.A. van der Veen, secretaris, op 19 oktober 2018.

 

 

 

secretaris         voorzitter

 

Naar boven