Nummer : S-263
Betreft : [verzoeker] datum: 20 augustus 2018
De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift, ingediend door mr. M. Jonk, namens […], verder verzoeker te noemen, verblijvende in de penitentiaire inrichting (p.i.) Nieuwegein.
Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 66, eerste lid, van de Pbw, van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur van voormelde p.i. van 3 augustus 2018, inhoudende de terugplaatsing van verzoeker naar het basisprogramma per 3 augustus 2018.
De voorzitter heeft voorts kennisgenomen van het klaagschrift van 7 augustus 2018 alsmede van de schriftelijke inlichtingen van de directeur van 16 augustus 2018.
1. De beoordeling
De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en beslist. Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing waartegen beklag is ingediend in strijd is met een wettelijk voorschrift dan wel zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing. Naar het oordeel van de voorzitter is dat niet het geval.
Uit de inlichtingen van de directeur blijkt dat de beslissing tot terugplaatsing naar het basisprogramma is genomen naar aanleiding van het feit dat verzoeker wordt vervolgd voor een strafbaar feit, gepleegd tijdens zijn voorwaardelijke invrijheidsstelling (v.i.).
Op grond van artikel 1e, aanhef en onder b, van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (de Regeling) zijn gedetineerden die vervolgd worden voor het in detentie plegen dan wel medeplegen van misdrijven in beginsel uitgesloten van promotie.
Naar het voorlopig oordeel van de voorzitter is in het geval van een v.i. geen sprake van detentie en brengt dat met zich mee dat voormelde bepaling in het onderhavige geval dan ook niet van toepassing is.
De voorzitter, voorlopig oordelend, overweegt echter ook dat met het eindigen van een detentie door een v.i. ook van rechtswege een einde komt aan de plaatsing in een plusprogramma, en dat bij een latere detentie in het kader van tenuitvoerlegging van een straf, na schending van voorwaarden verbonden aan een v.i., verzoeker op grond van artikel 1d, tweede lid van de Regeling van rechtswege in het basisprogramma wordt geplaatst en pas aanspraak kan maken op promotie indien hij op alle onderdelen van goed gedrag positief scoort gedurende een periode van zes weken.
Gelet op het voorgaande bestond naar het voorlopig oordeel van de voorzitter er voor de directeur derhalve geen aanleiding tot het nemen van het nemen van een beslissing tot terugplaatsing van verzoeker naar het basisprogramma.
Wat er ook zij van de inhoud van de beslissing alsmede de nadere toelichting van de directeur, de voorzitter overweegt, voorlopig oordelend, dat verzoeker op dit moment geen spoedeisend belang heeft bij toewijzing van het schorsingsverzoek, nu schorsing van de beslissing tot terugplaatsing vooralsnog geen verschil zal maken voor zijn plaatsing in het basisprogramma. Verzoeker kan derhalve niet in zijn verzoek worden ontvangen.
2. De uitspraak
De voorzitter verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek.
Aldus gedaan door mr. A. van Holten, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J. Warntjes, secretaris, op 20 augustus 2018.
secretaris voorzitter