Nummer : S-281
Betreft : [verzoeker] datum: 22 augustus 2018
De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 74, tweede lid, van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen(Bjj) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift, ingediend namens mr. A.D. Kloosterman door dhr. B.A. Happe, namens […], verder verzoeker te noemen, verblijvende in de justitiële jeugdinrichting (j.j.i.) Den Hey-Acker te Breda.
Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 71, eerste lid, Bjj, van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur van voormelde inrichting, inhoudende de beslissing van 20 augustus 2018 om verzoekers plaatsing op de Individuele Trajectafdeling (ITA) voort te zetten.
De voorzitter heeft voorts kennisgenomen van het klaagschrift van 21 augustus 2018 alsmede van de schriftelijke inlichtingen van de directeur van voormelde inrichting van 22 augustus 2018.
1. De beoordeling
De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en beslist. Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing waartegen beklag is ingediend zodanig onredelijk is dat er een spoedeisend belang is om op dit moment over te gaan tot schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing. Naar het oordeel van de voorzitter is dat niet het geval.
Uit de voortgangsrapportage van de gedragswetenschapper, waarin de directeur in de inlichtingen naar verwijst, volgt dat verzoeker wisselend blijft in zijn motivatie voor behandeling. Het kost verzoeker veel moeite om de dagelijkse behandeling te verdragen en te accepteren. Het blijft voor verzoeker moeilijk om een langere periode inzet te tonen om te laten zien dat hij iets wil verwezenlijken. Hij heeft hierbij nog ondersteuning nodig. Hij kan uitstel of tussenstappen in het verwezenlijken van zijn perspectief moeilijk verdragen. Met veel ondersteuning is het verzoeker in de afgelopen periode iets beter gelukt om grip te krijgen op zijn problematiek, maar er moeten nog grote stappen worden gemaakt in het omzetten van kennis over eigen valkuilen en het geleerde tijdens individuele therapie naar het handelen op de leefgroep. De gedragswetenschapper heeft geadviseerd om verzoekers verblijf op de ITA te continueren.
Namens verzoekers raadsman is aangevoerd dat sprake is van strijd met het bepaalde in artikel 22c, vijfde lid, Bjj nu er geen advies van de ITA-commissie is ingewonnen voorafgaand aan het nemen van een beslissing om verzoekers verblijf op de ITA voort te zetten.
Door de directeur is aangegeven dat het advies van de gedragswetenschapper aan de ITA-commissie is verstuurd en dat de afdeling DIZ meermalen door de directeur is verzocht een advies uit te brengen maar dat hier nog geen gevolg aan is gegeven omdat de ITA-commissie incompleet is. Het uitblijven van het advies van de ITA-commissie is inmiddels door de directeur aangekaart bij de verantwoordelijken van DJI.
Uit artikel 22c, vijfde lid, Bjj volgt dat de directeur van de inrichting waar de jeugdige op de ITA is geplaatst, telkens binnen ten hoogste zes maanden bepaalt en na het advies te hebben ingewonnen van de adviescommissie, of de noodzaak tot voortzetting van het verblijf op de ITA nog bestaat.
Naar het voorlopig oordeel van de voorzitter is vast komen staan dat de directeur advies heeft ingewonnen bij de adviescommissie maar dat het niet voor rekening of risico van de directeur komt dat de adviescommissie aan het verzoek (nog) geen gevolg heeft gegeven. De directeur heeft inmiddels bij DJI gesignaleerd dat de adviescommissie niet tijdig op de adviesaanvraag heeft gereageerd.
Gelet op het bovenstaande advies van de gedragswetenschapper om het verblijf van verzoeker op de ITA voort te zetten, waarbij vooralsnog aannemelijk is geworden dat voldaan wordt aan het bepaalde van artikel 22b, derde lid, Bjj, is de voorzitter van oordeel dat er geen spoedeisend belang is om op dit moment over te gaan tot schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing. Het verzoek zal daarom worden afgewezen.
2. De uitspraak
De voorzitter wijst het verzoek af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Iedema, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 22 augustus 2018.
secretaris voorzitter