Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ S-149, 23 juli 2018, schorsing
Uitspraakdatum:23-07-2018

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

DBT  v

Nummer          : S-149

Betreft : [verzoeker]    datum: 23 juli 2018

De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift van […], verder verzoeker te noemen, verblijvende in de penitentiaire inrichting (p.i.) Vught.

Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 66, eerste lid, van de Pbw, van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur van voormelde inrichting van 17 juli 2018, inhoudende de terugplaatsing naar het basisprogramma (degradatie) per 17 juli 2018.

 

De voorzitter heeft voorts kennisgenomen verzoekers mededeling dat op 19 juli 2018 een klaagschrift is ingediend, alsmede van de schriftelijke inlichtingen van de directeur van

20 juli 2018.

 

1.         De beoordeling

De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en beslist. Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing waartegen beklag is ingediend in strijd is met een wettelijk voorschrift dan wel zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing. Naar het oordeel van de voorzitter is dat het geval.

Uit de inlichtingen van de directeur blijkt dat de bestreden beslissing is genomen op grond van een belangenafweging, waarbij verzoekers negatieve gedrag is afgewogen tegen zijn positieve gedrag. In de beslissing is als negatief gedrag alleen een incident benoemd, naar aanleiding waarvan verzoeker een disciplinaire straf heeft opgelegd gekregen wegens het ontvreemden van goederen uit de winkel. De directeur geeft in het verweer aan dat verzoeker zelf heeft toegegeven vaker goederen uit de winkel te hebben ontvreemd.

Dat verzoeker dat heeft verklaard blijkt ook uit het schriftelijke verslag van 2 juli 2018, dat aan de beslissing tot oplegging van de disciplinaire straf ten grondslag lag.

In beginsel levert een enkele ongewenste gedraging geen grond op voor degradatie.

De voorzitter overweegt, voorlopig oordelend, dat uit de beslissing tot degradatie niet naar voren komt dat ook eerdere incidenten van ontvreemding van goederen zijn betrokken in de belangenafweging.

Gezien het bovenstaande is er naar het voorlopig oordeel van de voorzitter vooralsnog alleen sprake van incidenteel ongewenst gedrag en dit gedrag levert geen grond op voor degradatie. Daarmee is de beslissing van de directeur – nog steeds naar het voorlopig oordeel van de voorzitter – onvoldoende draagkrachtig gemotiveerd, zodat de tenuitvoerlegging daarvan voor schorsing in aanmerking komt.

Het verzoek zal daarom worden toegewezen.

 

2.         De uitspraak

De voorzitter wijst het verzoek toe en schorst de tenuitvoerlegging van de bestreden beslissing met onmiddellijke ingang tot het moment dat de beklagcommissie op het onderliggende beklag zal hebben beslist.

 

Aldus gedaan door mr. A.G. Coumans, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J. Warntjes, secretaris, op 23 juli 2018.

 

 

                              

secretaris                                                                    voorzitter

Naar boven