Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-954, 24 oktober 2018, beroep
Uitspraakdatum:24-10-2018

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Bezoek  v

 

nummer:          R-954

betreft: [klager]            datum: 24 oktober 2019

 

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. L. Toet, namens

[…], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 18 april 2018 van de alleensprekende beklagrechter bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Nieuwegein,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

De beroepscommissie heeft de directeur van voormelde p.i. in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsvrouw om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie

Het beklag betreft de beslissing van de directeur klager geen verlengd bezoek zonder toezicht (BZT) toe te staan (NM-2017-507).

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2.         De standpunten van klager en de directeur

Namens klager is het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in beroep als volgt toegelicht.

De beklagrechter is niet ingegaan op hetgeen door klager is aangevoerd met betrekking tot de door de directeur gegeven reden van de afwijzing van het verzoek tot (extra) BZT, namelijk het personeelstekort. In het kader van de marginale toetsing van de beslissing van de directeur had het op de weg gelegen om dit in de beslissing op het beklag mee te wegen en hierover in ieder geval een nadere motivering te geven. De overweging tot afwijzing van het verzoek speelt immers een rol in de beoordeling of een beslissing van de directeur in redelijkheid is genomen. Daarnaast geldt dat klager nadrukkelijk heeft gewezen op een uitspraak van de beroepscommissie (RSJ 27 maart 2017, 16/3745/GA). In die uitspraak betrof het een BZT-situatie van een gedetineerde met familie in Engeland. Deze situatie werd dusdanig bijzonder geacht dat geoordeeld is dat een directeur op dat moment een duidelijke belangenafweging dient te maken. De simpele constatering van de beklagrechter dat BZT een gunst zou zijn en derhalve niet afdwingbaar zou zijn, is dan ook in strijd met de geldende rechtspraak hieromtrent, althans de directeur had haar beslissing op dat punt in ieder geval nader moeten motiveren. Gelet hierop kan de beslissing van de beklagrechter geen standhouden. Verzocht wordt om een passende tegemoetkoming.

De directeur heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie, in beroep als volgt toegelicht.

De directeur heeft niet gesteld dat verlenging van het BZT wegens het personeelstekort niet mogelijk was. Enkel is gesteld dat het een algemene regel is om BZT niet standaard te verlengen. In de huisregels is opgenomen dat BZT een uur duurt en hoogstens een keer per kalendermaand wordt verleend. Het verlengen van BZT kost extra toezicht en wordt enkel bij uitzondering verleend. Uit coulance is klager éénmalig een dubbel BZT verleend. Hem is duidelijk verteld dat dit een uitzondering op de algemene regel was. Vervolgens deed klager opnieuw een aanvraag voor een verlengd BZT. Er waren echter ten opzichte van de maand daarvoor geen veranderingen in zijn persoonlijke omstandigheden, waaruit een noodzaak volgde een nieuwe uitzondering op de algemene regel te maken. Klagers vrouw is elke maand in Nederland en kan klager op een regulier bezoekmoment of tijdens een regulier BZT-moment bezoeken. Het is niet zo dat zij elkaar langdurig niet kunnen zien. Het minder vaak kunnen zien vormt voor de inrichting onvoldoende reden om opnieuw een uitzondering te maken op het geldende beleid. De beperkingen van ‘family life’ zijn in de BZT-regelgeving voorzien en zijn niet in strijd met hogere wet- of regelgeving. Het is inherent aan een verblijf in detentie dat partners elkaar minder vaak kunnen zien. Het geheel aan overwegingen heeft ertoe geleid dat de nieuwe aanvraag is afgewezen.

3.         De beoordeling

Klager heeft de directeur verzocht hem een BZT toe te kennen voor de duur van twee uur in plaats van een uur, nu zijn in Turkije woonachtige vrouw slechts éénmaal per maand afreist naar Nederland om haar man te bezoeken.

In artikel 3.8.1. van de Regeling model huisregels penitentiaire inrichtingen (d.d. 24 juli 1998, kenmerk 705050/98/DJI) is de regeling voor persoonlijk bezoek in de inrichting opgenomen. Een gedetineerde kan ten hoogste één keer per maand BZT ontvangen indien wordt voldaan aan de voorwaarden zoals genoemd in voornoemd artikel. Het verzoek om bezoek zonder toezicht moet worden ingediend bij de directeur. De directeur bepaalt of het BZT wordt toegestaan en de duur van het BZT. Het BZT komt in de plaats van het gebruikelijke bezoek dat een gedetineerde in de desbetreffende week zou hebben ontvangen. Uit de huisregels van de inrichting onder 3.8.1.7. volgt dat een gedetineerde ten hoogste één keer per kalendermaand één uur BZT kan ontvangen. 

Door de directeur is toegelicht dat BZT in de regel voor één uur kan worden verleend. Het verlengen van BZT kost extra toezichthoudend personeel en wordt slechts bij uitzondering verleend. Aan klager is uit coulance eenmalig een BZT voor de duur van twee uur verleend. Klagers vrouw is iedere maand in Nederland – hetgeen ook namens klager is bevestigd - en kan klager derhalve via een regulier bezoek of een regulier BZT bezoeken. De beroepscommissie overweegt dat geen sprake is van dusdanig bijzondere omstandigheden dat het verzoek zou moeten worden toegewezen. Het beroep wordt daarom ongegrond verklaard.

Ten overvloede merkt zij op dat het aanbeveling verdient dat de directeur voorafgaande aan een beslissing als de onderhavige een gemotiveerde, kenbare en achteraf toetsbare – dus schriftelijke – belangenafweging maakt.

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met aanvulling van de gronden.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.A.M. de Wit, voorzitter, mr. A. van Holten en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Smeijers, secretaris, op 24 oktober 2018.

 

 

 

            secretaris         voorzitter

 

 

 

 

 

Naar boven