nummer: R-765
betreft: [Klager] datum: 8 oktober 2018
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van de directeur van het Justitieel Complex Zaanstad,
gericht tegen een uitspraak van 24 mei 2018 van de beklagcommissie bij voormelde inrichting, gegeven op een klacht van […], verder te noemen klager, alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
Ter zitting van de beroepscommissie van 4 september 2018, gehouden in het Justitieel Complex Zaanstad, is gehoord mevrouw […], plaatsvervangend vestigingsdirecteur bij het Justitieel Complex Zaanstad. Hoewel voor klagers vervoer naar de zitting was zorg gedragen, heeft hij daarvan geen gebruik gemaakt.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de oplegging van een disciplinaire straf van zeven dagen opsluiting in een strafcel met cameratoezicht wegens het (vermoedelijk) voorhanden hebben en gebruik van contrabande (ZS-JH-2018-32).
De beklagcommissie heeft het beklag gegrond verklaard en aan klager een tegemoetkoming van € 70,= toegekend op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van de directeur en klager
De directeur heeft in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Het personeel heeft tijdens een bezoekmoment van klager waargenomen dat klager iets van zijn bezoeker heeft aangenomen, dat naar zijn mond heeft gebracht en vervolgens een slikbeweging heeft gemaakt. Met het aannemen en inslikken van goederen heeft klager zich strafwaardig gedragen en een feit als bedoeld in artikel 50, eerste lid, van de Pbw begaan. In de huisregels is opgenomen dat het overdragen van goederen tijdens het bezoek verboden is. Er moet sprake zijn van aannemelijkheid. Het feit dat bij het visiteren van klager niets is aangetroffen, doet niet af aan het feit dat personeel een overdracht heeft waargenomen. Verwezen wordt naar een uitspraak van de beroepscommissie, RSJ 30 april 2015, 14/4642/GA, waarin eveneens is geoordeeld dat bij het invoeren van contrabande in redelijkheid een disciplinaire straf kan worden opgelegd. Ook in die zaak werd bij klager uiteindelijk niets aangetroffen, maar werd de invoer van contrabande wel aannemelijk geacht. Voor zover de disciplinaire straf niet met de landelijk geldende Sanctiekaart zou overeenstemmen, geldt dat de Sanctiekaart een richtlijn is met een niet uitputtende lijst van strafwaardige gedragingen. Het Justitieel Complex Zaanstad heeft de noemer ‘vermoeden slikken contrabande’ aan de Sanctiekaart toegevoegd. De straf is vanuit het oogpunt van het waarborgen van de orde en veiligheid in de inrichting proportioneel. Voordat cameratoezicht wordt toegepast, wordt altijd advies gevraagd aan een gedragsdeskundige. Dat is de standaardprocedure. In het onderhavige geval zijn daar evenwel geen stukken van, zodat niet kan worden nagegaan of dat ook in dit geval is gebeurd. De medische dienst gaat elke dag langs bij een gedetineerde die onder cameratoezicht is geplaatst om te beoordelen of het uitoefenen van toezicht door middel van een camera nog noodzakelijk is. De primaire reden dat is besloten klager onder cameratoezicht te plaatsen was zijn eigen veiligheid.
Klager heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie, in beroep niet toegelicht.
3. De beoordeling
Uit het schriftelijk verslag van 9 januari 2018 volgt dat personeel, via de camera die op klager en zijn bezoek stond gericht, heeft waargenomen dat klager iets van zijn bezoeker heeft aangepakt, waarna hij zijn hand naar zijn mond heeft gebracht en een slikbeweging heeft gemaakt. Met de directeur is de beroepscommissie van oordeel dat deze feiten en omstandigheden de oplegging van een disciplinaire straf rechtvaardigen. De aan klager opgelegde disciplinaire straf van zeven dagen opsluiting in een strafcel is evenwel niet proportioneel. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat ingevolge de landelijk geldende Sanctiekaart de invoer van contrabande door een bezoeker wordt gesanctioneerd met de ontzegging van de toegang tot de inrichting van de bezoeker voor een periode van drie maanden, terwijl ook voor verboden middelengebruik lagere sancties gelden. Door de directeur is onvoldoende in de beschikking gemotiveerd waarom van de Sanctiekaart is afgeweken. Gelet op het voorgaande zal het beroep ongegrond worden verklaard.
Met betrekking tot de beslissing om klager gedurende zijn opsluiting in de strafcel onder cameratoezicht te plaatsen, overweegt de beroepscommissie als volgt.
Op grond van artikel 51a, eerste lid, van de Pbw kan de directeur, indien dit ter bescherming van de geestelijke of lichamelijke toestand van de gedetineerde noodzakelijk is, bepalen dat de gedetineerde die in een strafcel verblijft, dag en nacht door middel van een camera wordt geobserveerd. Ingevolge artikel 51a, tweede lid, van de Pbw dient de directeur het advies van een gedragsdeskundige onderscheidenlijk de inrichtingsarts in te winnen alvorens hij daartoe beslist. Indien dit advies niet kan worden afgewacht, wint hij het advies zo spoedig mogelijk na zijn beslissing in.
In het onderhavige geval is niet gebleken dat een dergelijk advies is ingewonnen alvorens klager onder cameratoezicht werd geplaatst, terwijl evenmin is gebleken dat dit advies niet kon worden afgewacht. Daarbij komt dat de beslissing tot het uitoefenen van cameratoezicht voor de duur van – zo volgt uit de beschikking – drie dagen voor klager onnodig belastend is geweest en in strijd met de eigen huisregels. Daarin is immers bepaald dat de directeur een gedetineerde van wie wordt vermoed dat hij contrabande heeft ingeslikt, dan wel in een lichaamsholte heeft weggestopt, voor zijn eigen veiligheid een ordemaatregel kan opleggen die inhoudt dat de gedetineerde tweemaal gedurende vierentwintig uur onder cameratoezicht wordt geplaatst. Ook op dit onderdeel zal het beroep ongegrond worden verklaard.
Gelet op hetgeen de beroepscommissie hiervoor heeft overwogen acht zij de door de beklagcommissie aan klager toegekende tegemoetkoming van € 70,= passend en geboden.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met wijziging van de gronden.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr.dr. J. de Lange, voorzitter, ing. M.J. Mulders en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van Y.L.F. Schuren, secretaris, op 8 oktober 2018.
secretaris voorzitter