Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-547, 8 oktober 2018, beroep
Uitspraakdatum:08-10-2018

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

nummer:          R-547

betreft: [Klager]           datum: 8 oktober 2018

 

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. P.J. Stronks, namens

[…], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 7 mei 2018 van de alleensprekende beklagrechter bij het Justitieel Complex Zaanstad, alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
Ter zitting van de beroepscommissie van 4 september 2018, gehouden in het Justitieel Complex Zaanstad, is gehoord mevrouw […], plaatsvervangend vestigingsdirecteur bij voormelde inrichting. Hoewel klager, die zich inmiddels in vrijheid bevindt, op behoorlijke wijze was opgeroepen, is hij niet ter zitting verschenen.

Klagers raadsman, mr. P.J. Stronks, is met bericht van verhindering niet ter zitting verschenen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:         

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter

Het beklag betreft de oplegging van een disciplinaire straf van veertien dagen opsluiting in een strafcel wegens het verstoren van de orde, rust en veiligheid in de inrichting, het niet opvolgen van instructies van het personeel, werkweigering, opruiing en het toepassen van ernstige fysieke agressie richting het personeel (ZS-JH-2017-740).

De beklagrechter heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2.         De standpunten van klager en de directeur

Namens klager is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt schriftelijk toegelicht. De directeur heeft niet inzichtelijk gemaakt welke geweldshandelingen klager jegens de leden van het Interne Bijstandsteam (IBT) zou hebben gepleegd. In dit specifieke geval, waarin twee gedetineerden geweld jegens inrichtingsmedewerkers zouden hebben gepleegd, had nader moeten worden omschreven waaruit de door hen gepleegde geweldshandelingen hebben bestaan. Er is niet aan de wettelijke vereisten van artikel 9, eerste lid, van de Geweldsinstructie penitentiaire inrichtingen (Geweldsinstructie) voldaan. Nu leden van het IBT ook geweldshandelingen jegens klager hebben uitgevoerd, had een schriftelijke mededeling moeten worden opgemaakt met daarin vermeld de redenen die tot het aanwenden van dat geweld hebben geleid, de uit het geweld voortvloeiende gevolgen en op wiens last het geweld is aangewend. In het formulier ‘melding bijzonder voorval’ is gerapporteerd dat klager zwaar verzet heeft gepleegd, waarbij een personeelslid gewond is geraakt en dat klager aanwijzingen van het personeel niet heeft opgevolgd, hetgeen tot de inzet van het IBT heeft geleid. Met geen enkel woord is gerept over het jegens klager aangewende geweld, de gevolgen daarvan of op wiens last dat geweld is aangewend. Het jegens klager aangewende geweld heeft tot letsel van meer dan geringe betekenis geleid, zodat ingevolge artikel 9, tweede lid, van de Geweldsinstructie tevens een arts had moeten worden geraadpleegd. Het had op de weg van de directie gelegen schriftelijke verklaringen van diverse leden van het IBT over het door klager en de medegedetineerde gepleegde verzet aan het dossier toe te voegen.

De directeur heeft in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Het verslag van het IBT zoals vereist in artikel 9 van de Geweldsinstructie is niet meer terug te vinden en het is niet bekend of een dergelijk verslag is opgemaakt. De oplegging van de disciplinaire straf aan klager is dan ook formeel niet goed gegaan. De disciplinaire straf is evenwel terecht opgelegd en ook het IBT is terecht ingezet. De medische dienst is na het voorval bij klager in de strafcel geweest en heeft daarvan verslag gedaan in het medisch systeem, waartoe de directeur geen toegang heeft. 

3.         De beoordeling

Op basis van het schriftelijk verslag van 17 augustus 2017, alsmede het ‘formulier melding bijzonder voorval’ van 18 augustus 2017, kan worden vastgesteld dat klager en een medegedetineerde, nadat hen bij de arbeid een rapport was aangezegd, tegen de instructie van het personeel in hebben geweigerd terug te gaan naar de afdeling. Als gevolg daarvan is het IBT ingezet om klager en de medegedetineerde van de arbeid te ontzetten. Klager heeft daarbij dusdanig verzet gepleegd dat een personeelslid (ernstig) gewond is geraakt. Gelet op deze feiten en omstandigheden heeft de directeur in redelijkheid aan klager de voornoemde disciplinaire straf kunnen opleggen.

Onweersproken is dat bij de inzet van het IBT ook jegens klager geweld is gebruikt. Ingevolge artikel 9, eerste lid, van de Geweldsinstructie dient de ambtenaar of medewerker die geweld heeft gebruikt of vrijheidsbeperkende middelen heeft aangewend, dit onverwijld schriftelijk aan de directeur van de betrokken inrichting of aan de selectiefunctionaris te melden. Deze schriftelijke melding dient duidelijkheid te verschaffen over de redenen die tot het aanwenden van geweld hebben geleid, de daaruit voortvloeiende gevolgen en op wiens last dit aanwenden van geweld heeft plaatsgevonden. De directeur heeft ter zitting verklaard dat een dergelijke melding niet meer is terug te vinden en dat niet kan worden nagegaan of een dergelijke melding is gedaan. Gelet daarop kleeft aan de beslissing tot oplegging van de disciplinaire straf een formeel gebrek, zodat het beroep gegrond zal worden verklaard en aan klager een tegemoetkoming zal worden toegekend.

De beroepscommissie is inhoudelijk van oordeel dat de beslissing tot oplegging van een disciplinaire straf aan klager bij afweging van alle in aanmerking komende belangen niet als onredelijk of onbillijk kan worden aangemerkt. Gelet hierop valt de tegemoetkoming niet hoger uit dan dat het hiervoor genoemde formele gebrek rechtvaardigt.

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond. Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming van € 5,= toekomt.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr.dr. J. de Lange, voorzitter, ing. M.J. Mulders en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van Y.L.F. Schuren, secretaris, op 8 oktober 2018.

 

 

            secretaris         voorzitter

Naar boven