Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-1030, 27 september 2018, beroep
Uitspraakdatum:27-09-2018

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

nummer:            R-1030

betreft:               [Klager]               datum: 27 september 2018

 

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 74, tweede lid, van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen (Bjj) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. A.D. Kloosterman, namens […..], geboren op […..], verder te noemen klager, gericht tegen een uitspraak van 31 mei 2018 van de beklagcommissie bij de Rijks Justitiële Jeugdinrichting (r.j.j.)  locatie de Hunnerberg te Nijmegen, nummer H-2018-031 alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 11 september 2018, gehouden in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, zijn gehoord klagers gemachtigde, de heer  B.A. Happe, en  […..], manager primair proces r.j.j. De Hunnerberg.

Klager, die inmiddels in vrijheid is en op behoorlijke wijze is opgeroepen, is niet ter zitting verschenen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1.            De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie

Het beklag betreft de op 4 maart 2018 opgelegde ordemaatregel en intrekking van de geplande verloven.

De beklagcommissie heeft het beklag formeel gegrond verklaard en een tegemoetkoming toegekend van € 10,= op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2.            De standpunten van klager en de directeur

Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klager is het niet eens met de materiële ongegrondverklaring van het beklag. Meer specifiek is klager het  ermee oneens dat de beklagcommissie de duur van de intrekking van zijn verloven (maximaal vier weken) redelijk en billijk heeft geacht. Namens klager is verder aangegeven dat de tegenover de beklagcommissie aangevoerde standpunten als herhaald en ingelast dienen te worden beschouwd.

Klager verzoekt daarnaast een tegemoetkoming van € 10,= toe te kennen per gemist verlof, met een totaal van € 60,=.

Namens de directeur is aangegeven te persisteren bij het tegenover de beklagcommissie ingenomen verweer.

3.            De beoordeling

Gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting stelt de beroepscommissie vast dat niet is betwist dat klager zich niet heeft gehouden aan de verlofinvulling. Klager is niet tijdig teruggekeerd en heeft zijn verlof (deels) elders doorgebracht dan was afgesproken.

De daarop volgende  ordemaatregel is -in beroep- niet meer betwist. Tevens heeft intrekking van verloven dan wel niet verlenen van nieuwe verloven plaatsgevonden tot 24 maart 2018, hetgeen neerkomt op een periode van drie weken. Nu klager zich reeds eerder niet heeft gehouden aan de verlofinvulling en bij het verlenen van verlof maatwerk is geboden is naar het oordeel van de beroepscommissie deze periode van verlofintrekking niet onredelijk of onbillijk.

Het beroep van klager tegen de materiele ongegrondverklaring zal derhalve ongegrond worden verklaard.

4.            De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie voor zover in dit beroep aan de orde.

 

Deze uitspraak is gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. M. Iedema, voorzitter,  drs. W.A.Th. Bos en mr. H. Heddema, leden, bijgestaan door mr. I. Lispet, secretaris, op 27 september 2018.

                               

 

 

                secretaris            voorzitter

 

Naar boven