nummer: R-994
betreft: [Klager] datum: 11 oktober 2018
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. K.R. Verkaart, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een uitspraak van 4 juli 2018 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Dordrecht, alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
Klager, zijn raadsman mr. R. Verkaart en de directeur hebben geen gebruik gemaakt van de gelegenheid te worden gehoord ter zitting van de beroepscommissie van 5 oktober 2018, gehouden in het Justitieel Complex Zaanstad.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de oplegging van een disciplinaire straf van vijf dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel in verband met een te laag kreatininegehalte bij een urinecontrole (PD-2017-000231). De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. De door de directeur opgelegde sanctie voor een te laag kreatininegehalte in de urine van klager is niet conform de landelijke richtlijn. Nu het de eerste keer was dat bij klager een te laag kreatininegehalte in zijn urine werd geconstateerd, had hoogstens een waarschuwing moeten worden gegeven. Namens klager wordt om toekenning van een tegemoetkoming verzocht.
De directeur heeft in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klager is op 24 januari 2018 in de p.i. Dordrecht ingeschreven. In de p.i. Dordrecht is ervoor gekozen gedetineerden niet met een inkomstenurinecontrole te belasten en hen de tijd te geven eerst alle informatie en te regelen zaken tot zich te nemen. Eerst op 26 februari 2018 is bij klager een urinecontrole uitgevoerd. In de tussenliggende periode zouden eventuele sporen van middelengebruik van vóór klagers detentie moeten zijn verdwenen. Deze urinecontrole is evenwel zoekgeraakt. Als gevolg daarvan is op 6 maart 2018 een tweede urinecontrole uitgevoerd. Deze urinecontrole heeft uitgewezen dat het kreatininegehalte in klagers urine te laag was. Klager is vooraf geïnformeerd dat hij, om de uitslag niet te verstoren, niet te veel moet drinken. De stelling dat voor een eerste keer dat een te laag kreatininegehalte is geconstateerd, een waarschuwing dient te worden opgelegd, is onjuist. Een waarschuwing kan worden opgelegd, nadat een inkomstenurinecontrole is uitgevoerd. Nu dit in de p.i. Dordrecht niet aan de orde is en gedetineerden daar vooraf worden geïnformeerd over de consequenties van te veel drinken, wordt een te laag kreatininegehalte als frauderen van de urinecontrole aangemerkt en conform de richtlijnen voor het gebruik van harddrugs gesanctioneerd. Bovendien heeft het feit dat klager op 19 februari 2018 hasj van zijn bezoeker heeft overgedragen gekregen, bijgedragen aan de aannemelijkheid dat klager een reden had bij de urinecontrole te frauderen. Een waarschuwing was dus niet aangewezen. Ten overvloede merkt de directeur op dat klager op 4 juli 2018 is gesanctioneerd in verband met een positieve uitslag bij een urinecontrole.
3. De beoordeling
De beroepscommissie stelt vast dat onweersproken is dat bij een urinecontrole op 6 maart 2018 een kreatininegehalte van minder dan 2,0 mmol/l in klagers urine is vastgesteld. Gelet op de landelijk geldende Sanctiekaart 2016 wordt bij een eerste vaststelling van een dergelijk kreatininegehalte, hetgeen als fraude van de urinecontrole wordt aangemerkt, aan de gedetineerde een waarschuwing gegeven. De directeur kan, zoals hij in het onderhavige geval heeft gedaan, ten nadele van klager afwijken van het sanctiebeleid, mits hij dat deugdelijk motiveert. Nu de directeur heeft toegelicht dat klager op 19 februari 2018, kort voordat op 6 maart 2018 een urinecontrole bij hem was uitgevoerd, een blokje hasj van zijn bezoeker heeft aangenomen, heeft hij in redelijkheid van het sanctiebeleid kunnen afwijken en klager de bestreden disciplinaire straf kunnen opleggen. Zodoende zal het beroep ongegrond worden verklaard en de uitspraak van de beklagcommissie, met wijziging van de gronden, worden bevestigd.
Ten overvloede overweegt de beroepscommissie dat het aanbeveling verdient dat de directeur, indien hij ten nadele van de gedetineerde van het sanctiebeleid zoals in de landelijk geldende Sanctiekaart 2016 is vastgelegd, afwijkt, dit in de beschikking tot oplegging van de disciplinaire straf, en niet pas later in beklag of beroep, motiveert.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met wijziging van de gronden.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. W.F. Korthals Altes, voorzitter, J.G.A. van den Brand en ing. M.J. Mulders, leden, in tegenwoordigheid van Y.L.F. Schuren, secretaris, op 11 oktober 2018.
secretaris voorzitter