nummer: B 99/168/GV
betreft: [klager] datum: 5 augustus 1999
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet heeft kennis genomen van een op 19 april 1999 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift en een toelichting op hetberoepschrift d.d. 4 juni 1999 van
[...], verder te noemen appellant,
gericht tegen een beslissing d.d. 7 april 1999 van de Minister van Justitie (de Minister),
alsmede van de onderliggende stukken.
De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en appellant om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft appellants verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van incidenteel verlof afgewezen omdat de reden van het verzoek niet past binnen het geldende beleid inzake het verlenen van incidenteelverlof.
2. De standpunten
Appellant heeft aangevoerd dat zijn verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting ten onrechte is afgewezen Dit heeft hij als volgt toegelicht. In het faxbericht van de officier van justitie te Den Haag staat een toelichtingop het negatieve advies van de officier die niet waar is. Er staat :„hij (appellant) zou destijds bijvoorbeeld taakstraffen hebben gekregen waar hij zich niet aan heeft gehouden“. De officier van justitie heeft zijn adviesgemotiveerd met alleen de term afwijzen. Appellant heeft nooit een taakstraf opgelegd gekregen. Dit advies is klakkeloos overgenomen in het advies van de gevangenis te Zoetermeer.
Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Appellant heeft verzocht om incidenteel verlof voor rouwverwerking in verband met het overlijden van zijn moeder op 1 april 1998. Ten tijde van het overlijden van zijn moeder bevond hij zich nog in vrijheid. Zijn huidige detentieving aan op 22 april 1999.
Hetgeen door appellant wordt verzocht past niet binnen het geldende beleid inzake het verlenen van incidenteel verlof. De Minister ziet geen reden om van dit beleid af te wijken. Hetzelfde geldt voorzover het verzoek ook betrekkingmocht hebben op rouwverwerking in verband met het overlijden van zijn vader op 1 november 1998. Kort voor het overlijden van zijn vader is appellant drie keer in de gelegenheid gesteld om hem te bezoeken.
De Minister wijst tevens op de in zijn brief van 2 november 1998 genoemde contra-indicaties op grond waarvan een eerder verzoek om strafonderbreking van appellant in verband met de gezondheidstoestand van zijn vader is afgewezen.Deze contra-indicaties zijn gelegen in het feit dat appellant is veroordeeld tot een lange gevangenisstraf wegens het plegen van delicten die tot grote maatschappelijke onrust hebben geleid. Het strafrestant van appellant isaanzienlijk. Er is recidivegevaar. In 1993 is hij niet teruggekeerd van een hem verleende schorsing en pleegde hij opnieuw strafbare feiten. Het openbaar ministerie en de politie adviseerden negatief op appellants verzoek.
3. De beoordeling
Appellant ondergaat 2 gevangenisstraffen van respectievelijk 2 jaar en 1 jaar met aftrek. Aansluitend dient hij de tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van 10 maanden te ondergaan. Detenuitvoerlegging van voornoemde straffen is aangevangen op 28 augustus 1998. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 6 november 2000.
Krachtens artikel 21 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting van 24 december 1998, nr. 733726/98/DJI, kan incidenteel verlof worden verleend voor het bijwonen van gebeurtenissen in de persoonlijke sfeer van degedetineerde, waarbij zijn aanwezigheid noodzakelijk is. Het kan indien nodig onder begeleiding of bewaking plaatsvinden. In de artikelen daarna wordt het incidenteel verlof verder uitgewerkt en worden de redenen genoemd waarvoordit verlof onder meer verleend kan worden. Op grond van artikel 24 van voornoemde Regeling kan incidenteel verlof worden verleend voor een bezoek in verband met het overlijden van de levenspartner, een kind, ouder, broer, zuster,grootouder of schoonouder van de gedetineerde. Het bezoek kan bestaan uit het bijwonen van de uitvaart, een rouwbezoek dan wel een bezoek aan graf of columbarium.
De directeur van de gevangenis te Zoetermeer heeft een positief advies uitgebracht. De inrichtingspsycholoog heeft aangegeven dat een incidenteel verlof op psychische gronden goed zal zijn voor appellant. Hij wilde op 1 april 1999een bezoek brengen aan het strooiveld om met name afscheid te nemen van zijn moeder die op 1 april 1998 is overleden (zijn vader is op 1 november 1998 overleden). Als het verlof wordt verleend zal dit onder begeleiding van degeestelijke verzorging plaatsvinden.
De beroepscommissie stelt vast dat de Minister het verzoek van appellant heeft afgewezen met onder meer de motivering dat „hetgeen door appellant is verzocht niet past binnen het geldende beleid inzake het verlenen van incidenteelverlof.“ De beroepscommissie is van oordeel dat deze motivering te kort schiet en de afwijzende beslissing van de Minister niet kan dragen. De Minister dient een zorgvuldige afweging te maken toegespitst op het individuele geval mettoepassing van de regels voor incidenteel verlof. Hij dient daarbij uitdrukkelijk te overwegen of er sprake is van een gebeurtenis in de persoonlijke sfeer van de gedetineerde, zoals bedoeld in artikel 21 van voornoemde Regeling,waarbij zijn aanwezigheid noodzakelijk is. In beginsel leidt het voorgaande tot gegrondverklaring van het beroep.
De beroepscommissie neemt evenwel in aanmerking dat appellant bij het overlijden van zijn moeder, dat plaatsvond voor de aanvang van zijn huidige detentie, en het overlijden van zijn vader, waarvoor hem eerder incidenteel verlofonder bewaking is verleend, in de gelegenheid is geweest om afscheid te nemen. Gelet hierop is zij van oordeel dat in dit geval geen sprake is van een gebeurtenis in de persoonlijke sfeer van appellant, zoals bedoeld in artikel 21van voornoemde Regeling. Zij zal het beroep derhalve ongegrond verklaren.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A.G. Bosch, voorzitter, mr. R.J.A. Meertens-Zeeman en mr. J.R. Meijeringh, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Jousma, secretaris, op 5 augustus 1999
secretaris voorzitter