Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-683, 8 oktober 2018, beroep
Uitspraakdatum:08-10-2018

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

nummer:          R-683

betreft: [Klager]           datum: 8 oktober 2018

 

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. F.W.M. Hopmans, namens

[…], verder te noemen klager, gericht tegen een uitspraak van 23 maart 2018 van de alleensprekende beklagrechter bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Nieuwegein, alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 4 september 2018, gehouden in het Justitieel Complex Zaanstad, is gehoord klagers raadsvrouw, mr. F.W.M. Hopmans. Hoewel voor klagers vervoer naar de zitting was zorg gedragen, heeft hij daarvan geen gebruik gemaakt. De directeur van de p.i. Nieuwegein heeft schriftelijk laten weten verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen.

Van het verhandelde ter zitting is, op verzoek van de directeur, een verslag opgemaakt, dat aan partijen is verzonden. Op 28 september 2018 is een reactie op dit verslag van de directeur ontvangen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

        

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter

Het beklag betreft

-           de oplegging van een ordemaatregel van plaatsing in afzondering in een afzonderingscel voor de duur van twee dagen in verband met de veiligheid van klager en anderen (NM-2017-807); alsmede

-           de verlenging van vorenbedoelde ordemaatregel van plaatsing in afzondering in een afzonderingscel met dertien dagen, die extern in de afdeling voor Beheersproblematische Gedetineerden (BPG) van de p.i. Vught is ten uitvoer gelegd, teneinde nader onderzoek te verrichten (NM-2017-808).

De beklagrechter heeft de beklagen ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2.         De standpunten van klager en de directeur

Namens klager is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Aan klager is een ordemaatregel opgelegd in verband met de verdenking van het binnenbrengen van een schietpen tijdens een bezoek zonder toezicht (BZT) op 15 augustus 2017. Deze verdenking zou zijn gebaseerd op concrete aanwijzingen van het Gedetineerden Recherche Informatiepunt (GRIP). De betreffende GRIP-melding is echter tot op heden niet overgelegd. Zodoende is niet te controleren waaruit de melding exact heeft bestaan en in hoeverre daarvan een concreet vermoeden van betrokkenheid van klager bij de invoer van een schietpen uitgaat. Door het ontbreken van de melding is het standpunt van de directeur onvoldoende onderbouwd en onbegrijpelijk. Klager heeft immers ontkend dat hij iets met een schietpen te maken heeft gehad. Uit de circulaire betreffende het GRIP van 28 juni 2002 met kenmerk 5172795/02/DJI volgt dat de inhoud van de informatie en de aard van de bron van het GRIP zo veel en gedetailleerd als onder omstandigheden mogelijk is, moeten worden aangeduid indien op basis van inlichtingen van het GRIP die op zachte informatie zijn gebaseerd, een beslissing wordt genomen. In dat kader wordt verwezen naar RSJ 22 december 2014, 14/3526/GA. Inlichtingen bij het GRIP hebben uitgewezen dat van meldingen die door het GRIP worden gedaan, altijd schriftelijke stukken bestaan. In de p.i. Nieuwegein is geen schietpen aangetroffen. Klager heeft medewerking verleend aan het laten uitvoeren van een bodyscan. Deze scan heeft niets uitgewezen en ook bij of in het lichaam van klager is geen schietpen aangetroffen. Na het uitvoeren van de bodyscan is geen bericht geweest dat op de bodyscan of de daaruit voortvloeiende foto’s ook maar een begin van een verdenking van het bezit van een schietpen is aangetroffen. De beklagrechter is voorbijgegaan aan het feit dat onduidelijk is waarom juist klager van het binnenbrengen van een schietpen werd verdacht. Zonder een verdenking, althans zonder een gemotiveerde onderbouwing daarvan, bestaat geen grond voor oplegging van een ordemaatregel. De opgelegde ordemaatregel is op 17 augustus 2017 verlengd teneinde nader onderzoek naar de individuele rol van klager te laten plaatsvinden en om de detentierouting van klager te bepalen. In het rapport staat dat na het vertrek van klager uit de p.i. Nieuwegein, een versnipperde telefoon in een kussen is aangetroffen. Klager is echter voorafgaand aan zijn plaatsing in de afzonderingscel volledig gestript en gevisiteerd, waarbij niets is aangetroffen. Het kussen was reeds aanwezig in de afzonderingscel, zodat de telefoon op dat moment al in het kussen had moeten zitten. De directie heeft gesteld dat nader onderzoek gedurende dertien dagen noodzakelijk was, maar heeft niet kunnen uitleggen waaruit dit onderzoek heeft bestaan. Zodoende is niet duidelijk waarom de beklagrechter het niet onaannemelijk acht dat het onderzoek daadwerkelijk is voortgezet. Namens klager wordt primair verzocht het beroep gegrond te verklaren, nu de bestreden beslissingen onvoldoende zijn gemotiveerd, en subsidiair wordt verzocht de zaak aan te houden en alsnog de bedoelde GRIP-informatie op te vragen. Voorts wordt namens klager om toekenning van een tegemoetkoming voor het door klager geleden nadeel verzocht.  

De directeur heeft in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Op 16 augustus 2017 heeft de directeur informatie ontvangen dat klager tijdens een BZT op 15 augustus 2017 een schietpen de inrichting had binnengebracht. Nader onderzoek wijst uit dat deze informatie telefonisch door de Politie Midden-Nederland en niet door het GRIP is gedaan, hetgeen per abuis onjuist in de stukken is vermeld. De informatie is destijds direct bij het GRIP gemeld, dat verder onderzoek heeft ingesteld. Dat de informatie via de Politie Midden-Nederland is binnengekomen, maakt de ernstige aard daarvan niet anders. Deze informatie was serieus en gedetailleerd van aard en op basis van deze informatie was een voldoende aanwijzing voor het doen van nader onderzoek naar het binnenbrengen van een schietpen door klager. Het is immers niet onmogelijk een schietpen via een BZT de inrichting binnenkomt. Bovendien heeft klager in het verleden meermaals contrabande ingevoerd, waaruit blijkt dat hij bereid is willens en wetens de regels te overtreden. Het invoeren van contrabande heeft tevens aan de overplaatsing van klager naar de p.i. Nieuwegein ten grondslag gelegen. Daarbij komt dat klager op 17 augustus 2017 de vraag van de commandant van het bijzonder ondersteuningsteam of hij in het bezit was van een schietpen, heeft beantwoord met: “bedoel je op mijn lichaam of op de afdeling?”, hetgeen deed vermoeden dat klager wetenschap van (de aanwezigheid van) een schietpen had. Nu de melding een dag na het BZT van klager is gedaan, had klager in de tussentijd zowel op zijn eigen cel alsook op andere plaatsen in de inrichting een schietpen kunnen verbergen. Hij heeft met verscheidene medegedetineerden contact gehad en zich op verscheidene plaatsen in de inrichting begeven. Nadat hem rond 11.00 uur een ordemaatregel is opgelegd, is op de afdeling naar de schietpen gezocht, waarbij niets is aangetroffen. Op 17 augustus 2017 is bij klager in het Detentiecentrum Zeist een bodyscan uitgevoerd om te kunnen uitsluiten dat hij de schietpen in zijn lichaam had weggestopt. Na zijn vertrek is de afzonderingscel waarin hij verbleef, gecontroleerd. Daarbij is gebleken dat het kussen, dat heel aan klager was verstrekt, was beschadigd. In dat kussen zijn een gedemonteerde, ‘versnipperde’, telefoon en een simkaart aangetroffen. Dat bevestigde dat hij illegale activiteiten onderneemt om over contrabande te beschikken. Op 17 augustus 2017 is de ordemaatregel met dertien dagen verlengd, hetgeen in de p.i. Vught ten uitvoer is gelegd. Klager is op 24 augustus 2017 in de p.i. Nieuwegein teruggekeerd, zodat de verlenging van de ordemaatregel niet langer dan noodzakelijk heeft geduurd. In de tussentijd is de inrichting, waaronder alle afdelingen, cellen, activiteiten- en algemene ruimten en gangen, doorzocht, hetgeen een grote klus was. In de p.i. Nieuwegein verblijven gemiddeld 410 gedetineerden, wiens dagprogramma normaal doorgang diende te vinden terwijl de veelheid aan ruimten werd doorzocht. Gelet daarop is de tijdsduur van de verlenging van de ordemaatregel van zeven dagen niet onredelijk of onbillijk. 

3.         De beoordeling

De directeur is, gelet op het bepaalde in artikel 24, eerste lid, in samenhang met artikel 23, eerste lid, van de Pbw en voor zover hier van belang, bevoegd een gedetineerde in afzondering te plaatsen indien dit in het belang van de handhaving van de orde of de veiligheid in de inrichting dan wel van een ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming of ter bescherming van de betrokken gedetineerde noodzakelijk is. De directeur kan de afzondering op grond van het bepaalde in artikel 24, derde lid, van de Pbw telkens voor ten hoogste twee weken verlengen, indien hij tot het oordeel is gekomen dat de noodzaak tot afzondering nog steeds bestaat.

De beroepscommissie stelt op basis van de stukken in het dossier, alsmede het verhandelde ter zitting en de reactie daarop van de directeur van 28 september 2018, vast dat de Politie Midden-Nederland op 16 augustus 2017 informatie met de directie van de p.i. Nieuwegein heeft gedeeld dat klager op 15 augustus 2017, tijdens een BZT, een schietpen de inrichting zou hebben binnengebracht. Anders dan klagers raadsvrouw heeft betoogd, is deze melding naar aard en inhoud dusdanig concreet dat de directeur klager naar aanleiding daarvan in het belang van de handhaving van de orde en veiligheid in de inrichting in redelijkheid in afzondering in een afzonderingscel heeft kunnen plaatsen teneinde onderzoek te verrichten naar de mogelijke aanwezigheid van een schietpen in de inrichting.

Anders dan een disciplinaire straf wordt een ordemaatregel niet zonder meer voor de duur waarvoor deze is opgelegd, ten uitvoer gelegd, maar dient deze te worden beëindigd zodra dat mogelijk en verantwoord is. Dit houdt in dat de directeur tussentijds zal moeten toetsen of voortduring van de ordemaatregel noodzakelijk is. De directeur heeft de opgelegde ordemaatregel op 17 augustus 2017, een dag nadat de melding inzake het de inrichting binnenbrengen van een schietpen door klager is binnengekomen, met dertien dagen verlengd. In overeenstemming met de selectiefunctionaris is besloten de afzondering in een andere inrichting, te weten de BPG van de p.i. Vught, ten uitvoer te leggen. Nu het onderzoek naar de schietpen in de p.i. Nieuwegein nog niet was afgerond, heeft de directeur deze verlengingsbeslissing in redelijkheid kunnen nemen.

Vaststaat dat de ordemaatregel op 23 augustus 2017 is beëindigd. In de tussentijd is bij klager een bodyscan uitgevoerd en zijn alle afdelingen, cellen, (activiteiten- en algemene) ruimten en gangen in de inrichting doorzocht. Nu de ordemaatregel voortijdig is beëindigd en de directeur gemotiveerd heeft onderbouwd dat, gelet op de aard en ernst van vorenbedoelde melding, nader onderzoek was aangewezen, alsmede waaruit dat onderzoek heeft bestaan, acht de beroepscommissie voldoende aannemelijk geworden dat de ordemaatregel niet langer heeft geduurd dan in de gegeven omstandigheden noodzakelijk was. Het beroep zal dan ook ongegrond worden verklaard en de uitspraak van de beklagrechter zal, met aanvulling van de gronden, worden bevestigd.      

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter met aanvulling van de gronden.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr.dr. J. de Lange, voorzitter, ing. M.J. Mulders en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van Y.L.F. Schuren, secretaris, op 8 oktober 2018.

 

 

            secretaris         voorzitter

 

 

 

 

Naar boven