Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-492, 4 oktober 2018, beroep
Uitspraakdatum:04-10-2018

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

nummer:          R-492

betreft: […]      datum: 4 oktober 2018

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. C.E. Hok-A-Hin, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een op 16 mei 2018 genomen beslissing van de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister), alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsvrouw om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van strafonderbreking, dan wel incidenteel verlof, afgewezen.

2.         De standpunten

Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Op het moment dat klagers aanvraag werd afgewezen, resteerden nog twee werkdagen om die zaken te regelen die doorgang van het verlof mogelijk zouden maken. Het is onbegrijpelijk dat dit niet is gebeurd. Incidenteel verlof kan worden verleend voor het bijwonen van een uitvaart. De organisatie daarvan is altijd kortdag. Het zou dus mogelijk moeten zijn om tijdig een controle van het verlofadres en elektronische controle te regelen. De vrees dat klager niet zou terugkeren van verlof is in de bestreden beslissing niet genoemd. Bovendien is die vrees niet nader onderbouwd. Deze kan in elk geval niet worden vastgesteld op basis van de omstandigheid dat klager geen gehoor heeft gegeven aan zijn meldoproep, temeer nu niet vaststaat dat hij deze oproep destijds had ontvangen. Uit het vrijhedenadvies blijkt juist dat geen sprake is van vluchtgevaar. Klager verbleef in het plusregime en zijn gedrag is goed. Klager heeft alleen afscheid kunnen nemen van zijn broer en heeft de uitvaart niet kunnen bijwonen. Zijn belang daarbij had zwaarder moeten wegen. Klager verzoekt te worden gehoord, omdat de zaak hem persoonlijk heel diep heeft geraakt.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht. Aan klager is begeleid incidenteel verlof verleend, zodat hij op 18 mei 2018 afscheid heeft kunnen nemen van zijn broer. Strafonderbreking dient niet om steun te bieden aan de familie. Incidenteel verlof om de uitvaart bij te kunnen wonen is niet verleend, vanwege het risico dat klager niet zou terugkeren van het verlof. Dit risico volgt uit klagers status als arrestant (hij heeft zichzelf niet gemeld) en het als hoog ingeschatte recidiverisico. Aansluiting op een elektronisch controlemiddel was niet meer mogelijk en zou bovendien het risico onvoldoende beperken. Het bijwonen van een uitvaart is uitgesloten indien bewaking is aangewezen.

De directeur van de locatie Zuyder Bos te Heerhugowaard heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag, omdat een VPS-melding niet haalbaar werd geacht, elektronische controle  nog geregeld diende te worden en huisbezoek ter controle van het verlofadres niet meer realiseerbaar was.

De reclassering heeft klagers recidiverisico als hoog ingeschat.

3.         De beoordeling

Klager heeft verzocht het beroep mondeling te mogen toelichten. De beroepscommissie wijst dit verzoek af, omdat de noodzaak van een mondelinge toelichting niet is gebleken. Zij acht zich op basis van de stukken voldoende ingelicht om op het beroep te beslissen.

Klager is in hoger beroep veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaar met aftrek, wegens diefstal met geweld en wederrechtelijke vrijheidsberoving. De einddatum van klager is momenteel bepaald op 13 juni 2021.

Klager heeft verzocht om strafonderbreking dan wel incidenteel verlof om afscheid te kunnen nemen van zijn overleden broer op 18 mei 2018 en diens uitvaart bij te wonen op 19 mei 2018. Aan klager is begeleid incidenteel verlof verleend om afscheid te kunnen nemen van zijn broer. Het beroep richt zich dus tegen de afwijzing van het (primaire) verzoek tot strafonderbreking en de afwijzing van het (subsidiaire) verzoek tot incidenteel verlof, voor zover het de mogelijkheid om de uitvaart bij te wonen betreft.

Ten aanzien van het verzoek tot strafonderbreking overweegt de beroepscommissie als volgt. Strafonderbreking kan worden verleend wegens zodanig bijzondere omstandigheden in de persoonlijke sfeer, dat niet kan worden volstaan met een andere vorm van verlof. In geval van klager kon voor wat betreft het afscheid nemen worden volstaan met incidenteel verlof. Dit is hem ook verleend. Voor wat betreft het bijwonen van de uitvaart had eveneens volstaan kunnen worden met incidenteel verlof. Dat dit niet aan klager is verleend – omdat elektronische controle niet mogelijk en/of niet voldoende werd geacht en bezoek van een uitvaart onder bewaking is uitgesloten – maakt niet dat overgegaan had moeten worden tot het verlenen van strafonderbreking. De beslissing tot afwijzing van het verzoek tot strafonderbreking kan dus niet als onredelijk en onbillijk worden aangemerkt, omdat volstaan kon worden met een andere vorm van verlof.

Ten aanzien van het verzoek tot incidenteel verlof om de uitvaart bij te wonen, overweegt de beroepscommissie als volgt. Incidenteel verlof  voor het bijwonen van een uitvaart is uitgesloten indien bewaking is aangewezen (artikel 24, derde lid, van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (de Regeling)). Het verlof had dus alleen zonder bewaking, hoogstens met elektronische controle, kunnen plaatsvinden. Gelet op klagers als hoog ingeschatte recidiverisico terwijl hij voor een ernstig geweldsdelict is veroordeeld, alsmede zijn relatief lange strafrestant, volgt de beroepscommissie de conclusie van de Minister dat het verlof niet zonder bewaking kon plaatsvinden. De beslissing tot afwijzing van het verzoek tot incidenteel verlof voor het bijwonen van de uitvaart kan dus niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.

Hoewel de beroepscommissie klagers wens om de uitvaart van zijn broer bij te wonen begrijpt, zal zij het beroep, gelet op het bovenstaande, ongegrond verklaren.

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C.M. van der Bas, voorzitter, J.G.A. van den Brand en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van P. de Vries, secretaris, op 4 oktober 2018.

 

 

            secretaris         voorzitter

 

Naar boven