Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 99/0246/GV B, 11 oktober 1999, beroep
Uitspraakdatum:11-10-1999

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: B 99/246/GV

betreft: [Klager] 11 oktober 1999

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (PBW) heeft kennis genomen van een op 11 juni 1999 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door

[...], verder te noemen appellant,

gericht tegen een beslissing d.d. 2 juni 1999 van de Minister van Justitie (de Minister),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en appellant om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft appellants verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen wegens het ontbreken van vertrouwen in een goed verloop van het verlof.

2. De standpunten
Appellant heeft aangevoerd dat zijn verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting ten onrechte is afgewezen, aangezien deze is gebaseerd op een positieve uitslag op een urinecontrole, waarbij een THC waarde van 59 werdgeconstateerd, terwijl de directie positief heeft geadviseerd naar aanleiding van de negatieve uitslag op enkele nadien gehouden urinecontroles. Voorts beroept de Minister zich op nog niet in werking getredendrugsontmoedigingsbeleid.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Binnen de penitentiaire inrichtingen wordt een zogenaamd drugsontmoedigingsbeleid toegepast, welke ook consequenties heeft voor het toekennen van algemeen verlof. In geval van drugsgebruik worden termijnen gehanteerd waarbinnen hetverlenen van verlof niet wordt toegestaan. Vanaf de datum waarop middels urinecontrole druggebruik is aangetooond is deze termijn bepaald op drie maanden in geval van gebruik van softdrugs en zes maanden in geval van gebruik vanharddrugs. Op grond van de criteria die voortvloeien uit het drugsontmoedigingsbeleid heb ik besloten uw verlofaanvraag af te wijzen. De overige informatie en adviezen heb ik bij de beoordeling van uw aanvraag buiten beschouwinggelaten. Toetsing daarvan zal bij uw eventuele volgende aanvraag plaatsvinden, mits u zich weet te onthouden van druggebruik.

3. De beoordeling
Appellant ondergaat een gevangenisstraf van zes jaar met aftrek. De tenuitvoerlegging van deze straf is aangevangen op 10 mei 1996. Eventueel dient hij daaraan aansluitend subsidiaire hechtenis te ondergaan in het kader van de wetMulder van 7 dagen. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum is op of omstreeks 16 mei 2000.
Het beroep is gericht tegen de afwijzing van appellants eerste verlofaanvraag. Hij kan in totaal zes verlofaanvragen indienen.

De directeur van de penitentiaire inrichtingen „De Wieling“ te Leeuwarden heeft positief geadviseerd op de verlofaanvraag, mede gelet op appellants gedrag binnen de inrichting en het gegeven dat zijn familie ver van de inrichtingverwijderd woont. De officier van Justitie te Arnhem heeft aangegeven geen bezwaar te hebben tegen honorering van de verlofaanvraag.
De politie Limburg Noord heeft eveneens geen bezwaren tegen verlening van het verlof.

De afwijzing door de Minister van appellants verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting moet bij afweging van alle in aanmerking komende belangen als onredelijk en onbillijk worden aangemerkt. Hierbij overweegt deberoepscommissie het volgende. Bij de beslissing op een verzoek om verlof dient een afweging te worden gemaakt tussen enerzijds het belang van de gedetineerde bij een goede en tijdige voorbereiding van zijn terugkeer in demaatschappij en anderzijds het belang van de samenleving bij een ongestoorde tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf. De beroepscommissie betrekt bij haar afweging de documenten aangaande het voornoemdedrugsontmoedigingsbeleid die na de afwijzing van het verzoek van appellant tot stand zijn gekomen. De beroepscommissie acht dit aanvaardbaar nu de hierin vervatte beleidslijn in het voordeel van appellant werkt. De Regelingurinecontrole penitentiaire inrichtingen van 10 juni 1999, nummer 726428/99/DJI, bepaalt in artikel 2, tweede lid, dat het gebruik van gedragsbeïnvloedende middelen een contra-indicatie vormt voor een (over)plaatsing in het kadervan de detentiefasering en de toekenning van verlof of strafonderbreking.
Uit een beleidsmemo van de Minister d.d. 22 juni 1999 betreffende de uitvoering drugsontmoedigingsbeleid blijkt dat volgens het drugsontmoedigingsbeleid via urinecontrole vastgestelde softdrugsgebruik tot een THC-waarde van 100 geencontra-indicatie vormt voor de beoordeling van verlofaanvragen. Nu bij appellant een THC-waarde van 59 is geconstateerd had de Minister, mede gelet op alle overige positieve adviezen, niet tot afwijzing van de verlofaanvraag overkunnen gaan. De bestreden beslissing dient derhalve te worden vernietigd.
De Minister zal worden opgedragen binnen twee weken een nieuwe beslisisng te nemen met inachtneming van de uitspraak van de beroepscommissie.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing.
Zij draagrt de Minister op binnen twee weken een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van haar uitspraak.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter,
mr. A.G. Bosch en mr. R.J.A. Meertens-Zeeman, leden, in tegenwoordigheid van mr. I. Lispet, secretaris, op 11 oktober 1999.

secretaris voorzitter

Naar boven