Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-729, 16 oktober 2018, beroep
Uitspraakdatum:16-10-2018

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer:         R-729

Betreft:            [klager]            datum: 16 oktober 2018

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, eerste lid, van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift ingediend door mr. M.W. Bouwman, namens

[…], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 11 juni 2018 genomen beslissing van het hoofd van FPC Dr. S. van Mesdag te Groningen, verder ook te noemen de inrichting, alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing. Ter zitting van de beroepscommissie van 20 september 2018, gehouden in het justitieel complex Zaanstad, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. M.W. Bouwman, en namens het hoofd van de inrichting […], stafjurist bij FPC Dr. S. van Mesdag.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

 

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

Het beroep betreft de beslissing van het hoofd van de inrichting van 11 juni 2018, inhoudende dat klager wordt verplicht tot het ondergaan van een geneeskundige behandeling als bedoeld in artikel 16b, aanhef en onder a, van de Bvt (verder: a-dwangbehandeling) voor een periode van drie maanden.

 

2.         De standpunten

Door en namens klager is het beroep als volgt toegelicht.

Gesteld wordt dat klager achterdochtig is maar dit is niet juist. Hij is nooit achterdochtig geweest. Er worden leugens verkondigd. Klager is eenmaal eerder dwangmedicatie toegediend in het PPC. Het beklag tegen deze beslissing is gegrond verklaard en hij heeft hiervoor een schadevergoeding gekregen. Na de toediening van de dwangmedicatie gaat het niet beter met klager. De dwangmedicatie is ten onrechte toegediend. Dit is een aantasting van klagers lichamelijke integriteit. De noodzaak voor de toediening van de medicatie en het gevaar blijken onvoldoende. Het klopt dat klagers behandeling heel moeilijk is verlopen. Hij heeft weerstand tegen de tbs-maatregel. Van agressie of dreiging is op geen enkele manier gebleken. Er wordt slechts in algemene zin verwezen naar het delictverleden van klager. Het laatste incident dateert van november 2017. Hij heeft toen met een schaal gegooid. Dit was meer dan een half jaar vóór de aanvang van het dwangmedicatietraject. Niet gebleken is dat klagers gedrag zodanig gevaarlijk was/is dat dit de inzet van dwangmedicatie rechtvaardigt. De medische kant schuurt aan tegen de juridische kant. Maatschappelijke teloorgang is niet aan de orde. Klager wil zonder medicatie verder. Hij ondervindt bijwerkingen zoals loomheid en kan er impotent door raken. Hij wordt angstig van dwangmedicatie en vraagt zich af waarom dit traject moet worden doorlopen als hij gewoon functioneert. Hij is spraakzaam en iedereen kan hem altijd benaderen. Dit was ook het geval voordat hem dwangmedicatie werd toegediend. Klager heeft altijd meegewerkt aan zijn behandeling. Het onderdeel diagnostiek heeft hij al gehad en daarom is hij niet van plan om daar opnieuw aan mee te werken.  

Namens het hoofd van de inrichting is de bestreden beslissing als volgt toegelicht. Klager verblijft sinds 17 maart 2016 in de inrichting. Zijn toestandsbeeld is sinds de opname verslechterd. Er is sprake van veel achterdocht en wantrouwen. Klager weigert diagnostiek. Hij heeft sinds zijn binnenkomst op meerdere units verbleven, omdat het, onder meer wegens het ontbreken van volledig diagnostisch onderzoek, niet duidelijk is welk milieu steunend voor hem kan zijn. Hij veroorzaakt onrust en agressie bij medeverpleegden. Er is regelmatig sprake van vernielingen. Klager ontkent betrokkenheid en is niet aan te spreken op gedrag. De vernielingen hebben tot gevolg dat de verhoudingen tussen klager en de medeverpleegden op scherp komen te staan en er ontstaan meerdere incidenten. Bij een van de incidenten heeft klager een metalen ovenschaal richting een medeverpleegde gegooid en daarbij raakte de ovenschaal een medewerkster in het gezicht. Van het incident is aangifte gedaan. Klager trekt zich veel terug op zijn kamer. Hij volgt het dagprogramma  niet meer, draait zijn dag- en nachtritme volledig om en weigert samen met een medeverpleegde de maaltijd te nuttigen. Ook weigert hij zijn signaleringsplan in te vullen, hetgeen samen met het ontbreken van diagnostisch onderzoek leidt tot het ontbreken van voldoende informatie voor gedegen risicomanagement. Er is veel geprobeerd om klager verder te krijgen in de behandeling, maar het toestandsbeeld wordt steeds slechter. Klager is een matig verstandelijk beperkte man met antisociale trekken in de persoonlijkheid, een psychotische stoornis NAO en stoornissen in het gebruik van cannabis en alcohol. Klager externaliseert probleemgedrag uit heden en verleden en heeft geen ziektebesef. Er is weinig wederkerigheid in het contact met anderen en hij vindt weinig aansluiting bij medewerkers en medepatiënten. Er is sprake van obsessief gedrag, hetgeen zich uit in de overtuiging dat hem onrecht is aangedaan door tbs op te leggen.

Het aanvragen van een machtiging voor begeleid verlof raakt steeds meer op de achtergrond. Hij geeft bovendien aan de machtiging niet te willen, omdat hij ervan uitgaat dat hij de eerstvolgende verlengingszitting zal worden ‘vrijgesproken’. In het verleden is aan klager meermalen voorgesteld te starten met een antipsychoticum. Klager weigert echter elke vorm van medicatie, al zou hij in het verleden wel olanzapine hebben ingenomen.    

Slechts de inzet van antipsychotische medicatie zal klager de ruimte geven zich te conformeren aan de behandeling en daarmee aan zijn resocialisatie. Zonder medicatie zal klager onevenredig lang in de inrichting moeten verblijven, als gevolg waarvan sprake zal zijn van maatschappelijke teloorgang.

Op 18 juni 2018 is gestart met de dwangmedicatie: haloperidol.

 

3.         De beoordeling

Op grond van artikel 16c in verbinding met artikel 16b, onder a, Bvt kan het hoofd van de inrichting beslissen tot het toepassen van a-dwangbehandeling, indien aannemelijk is dat zonder die behandeling het gevaar dat de stoornis van de geestvermogens de verpleegde doet veroorzaken niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen. De a-dwangbehandeling is er vooral op gericht te voorkomen dat een verpleegde langdurig in een inrichting moet verblijven. Er behoeft geen sprake te zijn van (dreigend) onmiddellijk gevaar zoals bij de overige vormen van dwangbehandeling als bedoeld in artikel 26 Bvt en artikel 16b, onder b, Bvt.

Het hoofd van de inrichting heeft de beslissing tot toepassing van a-dwangbehandeling gebaseerd op de verklaringen van de behandelend psychiater van klager en van een psychiater die niet bij klagers behandeling betrokken is, maar klager kort tevoren heeft onderzocht. Het hoofd van de inrichting heeft de verklaringen van de twee psychiaters overgelegd. Voorts heeft het hoofd van de inrichting het behandelingsplan overgelegd, waarin de mogelijkheid tot toepassing van a-dwangbehandeling is vermeld.

Uit de hierboven vermelde stukken en de schriftelijke mededeling wordt opgemaakt dat zonder medicamenteus ingrijpen gevaar bij klager bestaat voor maatschappelijke teloorgang. Klager is een verstandelijk beperkte man met antisociale trekken in de persoonlijkheid, een psychotische stoornis NAO en stoornissen in het gebruik van cannabis en alcohol (in remissie in een gereguleerde omgeving). Door de inrichting is aangegeven dat klagers toestandsbeeld sinds zijn opname steeds is verslechterd. Klager heeft zijn behandelprogramma stopgezet en verblijft veelal op zijn kamer, waardoor zijn resocialisatie stagneert. Ook zijn er met regelmaat incidenten en heeft klager al een aantal keer moeten verhuizen naar een andere afdeling. Zonder medicatie zal klager naar de verwachting van de inrichting onevenredig lang in een beveiligde setting dienen te verblijven. Met klager is meermalen gesproken over de noodzakelijkheid van medicatie, maar klager is niet bereid om medicatie vrijwillig in te nemen. Hij vindt dit niet noodzakelijk. 

Gelet op het bovenstaande kon naar het oordeel van de beroepscommissie in redelijkheid de inschatting worden gemaakt dat er bij het laten voortduren van de situatie geen enkel perspectief bestond op behandeling, laat staan resocialisatie, met als gevolg dat een langdurig verblijf in een tbs-inrichting (en uiteindelijk mogelijk een longstayvoorziening) dreigt. Daarmee is naar het oordeel van de beroepscommissie sprake van het gevaar van maatschappelijke teloorgang. Onder deze omstandigheden kan naar het oordeel van de beroepscommissie aannemelijk worden geacht dat zonder een medicamenteuze behandeling het gevaar dat de stoornis van de geestvermogens klager voor zichzelf doet veroorzaken niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen. Gelet op de informatie uit de verklaringen van de psychiaters, het behandelingsplan en de schriftelijke mededeling (zoals hierboven is weergegeven) is de beroepscommissie voorts van oordeel dat de a-dwangbehandeling voldoet aan de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid. Het beroep zal dan ook ongegrond worden verklaard.

 

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. R.M. Maanicus, voorzitter, drs. M.R. Daniel en drs. J.E. Wouda, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 16 oktober 2018.

 

 

            secretaris         voorzitter

Naar boven