Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-1055, 12 oktober 2018, beroep
Uitspraakdatum:12-10-2018

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer:         R-1055

Betreft:            […]      datum: 12 oktober 2018

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[…], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 4 juni 2018 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,

en van de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

 

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

De selectiefunctionaris heeft klagers verzoek tot plaatsing in de zeer beperkt beveiligde inrichting (z.b.b.i.) van de locatie Esserheem te Veenhuizen afgewezen.

 

2.         De feiten

Klager is sinds 6 november 2017 gedetineerd. Hij verblijft in de gevangenis van de penitentiaire inrichting (p.i.) Lelystad.

 

3.         De standpunten

3.1.      Klager heeft het beroep als volgt toegelicht. De reclassering schat klagers dynamische recidiverisico in als laag tot matig. In de bestreden beslissing is slechts van andere adviezen uitgegaan, zonder het reclasseringsadvies te weerleggen. Klager komt in november vrij en hij mocht al eens op onbegeleid algemeen verlof, welk verlof goed is verlopen. Het is daarom onlogisch dat hij niet op verlof mag onder beperkende voorwaarden. Algemeen verlof en regimair verlof zijn immers beide gericht op re-integratie. Aan klager wordt de mogelijkheid van detentiefasering nu volledig ontnomen. De selectiefunctionaris heeft eenmaal, in afwijking van het advies van de inrichting, een algemeen verlof toegekend. De inrichting heeft de twee daaropvolgende verzoeken afgewezen. Dat is nog onlogischer dan het niet-toekennen van weekendverloven. Klaagschriften daartegen zijn niet behandeld. Klager heeft bij de reclassering te kennen gegeven te willen meewerken aan elke behandeling die gericht is op het voorkomen van recidive. Hij ziet alleen op tegen klinische behandeling. Het feit dat klager niet meewerkt aan klinische behandeling heeft echter al geleid tot uitstel van zijn voorwaardelijke invrijheidstelling. Het is met het oog op het ne-bis-in-idembeginsel onredelijk om dit ook mee te wegen in beslissingen omtrent zijn detentiefasering. Klager weet niet waarop de selectiefunctionaris doelt wanneer deze stelt dat klagers casemanager met klager is gesprek zou zijn over alternatieve vormen van re-integratie.

3.2.      De selectiefunctionaris heeft de afwijzing van genoemd verzoek als volgt toegelicht. Uit het reclasseringsrapport blijkt dat op grond van statische factoren inderdaad sprake is van een laag/gemiddeld recidiverisico. Uit datzelfde rapport blijkt evenwel ook dat vanuit de Forensisch Psychiatrische Kliniek (FPK) De Baak is teruggekoppeld dat uit gestructureerde delict-risicotaxatie een matig/hoog risico op herhaling van ongewenst seksueel gedrag naar voren komt. Het dynamisch risico is hoog. De belangrijkste factoren die hierin een rol spelen zijn de desinteresse in het welzijn van anderen en seks als coping. In het kader van detentiefasering dient steeds ingeschat te worden welk risico een gedetineerde vormt voor de maatschappij. Dat klager zijn voorwaardelijke strafdeel moet uitzitten om dezelfde reden als dat sprake is van risico’s voor de maatschappij, maakt deze inschatting niet anders. De risico’s bij een enkel verlof worden (ook door het Openbaar Ministerie) beheersbaarder ingeschat dan bij een reeks regimaire verloven. Klager kan met zijn casemanager in gesprek over andere manieren om het re-integratietraject vorm te geven.

 

4.         De beoordeling

4.1.      In zeer beperkt beveiligde inrichtingen of afdelingen kunnen gedetineerden worden geplaatst die een te verwaarlozen vlucht- of maatschappelijk risico vormen, aan wie een vrijheidsstraf van tenminste zes maanden is opgelegd, die in geval de veroordeling onherroepelijk is ten minste de helft van de opgelegde vrijheidsstraf hebben ondergaan dan wel in geval de veroordeling nog niet onherroepelijk is een tijd in voorlopige hechtenis hebben doorgebracht waarvan de duur ten minste gelijk is aan de helft van de opgelegde gevangenisstraf, die beschikken over een aanvaardbaar verlofadres, die een strafrestant hebben van ten minste zes weken en ten hoogste zes maanden en die zijn gepromoveerd (wijziging van de Regeling met ingang van 1 maart 2014, Stcrt. 2014, nr. 4617).

4.2.      Uit het reclasseringsadvies d.d. 19 maart 2018 komt het volgende naar voren. Klager is veroordeeld voor zedendelicten waarvan meerdere minderjarige meisjes het slachtoffer zijn geworden. Het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (NIFP) heeft klager gediagnosticeerd met een ernstige psychische stoornis en adviseerde klinische observatie en klinische behandeling op een zedenafdeling van een FPK. Hier is klager in 2017 geplaatst, maar de behandeling kwam nauwelijks van de grond en uiteindelijk besloot klagers zelfs te stoppen met de behandeling.

4.3.      Klager kent weinig tot geen ziektebesef en zelfinzicht, zo blijkt uit de informatie over klager. Op grond van statische factoren wordt het recidiverisico weliswaar ingeschat als laag/gemiddeld, maar uit de door de selectiefunctionaris aangehaalde rapportage, die zich bij de stukken bevindt, komt naar voren dat het dynamisch recidiverisico als hoog wordt ingeschat, onder meer op basis van desinteresse in het welzijn van anderen, seks als coping en vrouwvijandigheid. Ook het risico op onttrekken aan voorwaarden wordt als hoog ingeschat.

4.4.      Klagers problematiek, zoals die onder 4.2 en 4.3 is geschetst, maakt dat niet gesproken kan worden van een te verwaarlozen vlucht- of maatschappelijk risico, zoals bedoeld onder 4.1. De conclusie dat klager niet in aanmerking komt voor plaatsing in een z.b.b.i. kan dan ook niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep derhalve ongegrond verklaren.

4.5.      Tot slot merkt de beroepscommissie op dat de beoordeling van klagers verlofaanvragen door de directeur van de inrichting in deze procedure niet aan de orde zijn.

5.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.W. Wabeke,

voorzitter, mr. A.T. Bol en J.G.A. van den Brand, in tegenwoordigheid van P. de Vries, secretaris, op 12 oktober 2018.

 

 

         secretaris         voorzitter

Naar boven