Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-771, 7 september 2018, beroep
Uitspraakdatum:07-09-2018

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

nummer:          R-771

betreft: [klager]            datum: 7 september 2018

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van,

[…], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 21 juni 2018 genomen beslissing van de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om het beroep schriftelijk toe te lichten.

 

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

 

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van strafonderbreking afgewezen.

 

2.         De standpunten

Klager heeft het beroep als volgt – samengevat – toegelicht.

Hij stelt dat de bestreden beslissing onvoldoende zorgvuldig tot stand is gekomen nu de adviezen van Bureau Halt en Jeugd en Gezin niet zijn meegenomen in de besluitvorming. De problemen zijn hierdoor moedwillig verkleind.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt – samengevat – toegelicht.

Uit navraag bij de inrichting is gebleken dat klager ten behoeve van het verzoek informatie heeft aangeleverd van school, bureau Halt en Veilig Thuis en dat deze informatie is meegewogen in het advies van de inrichting. Deze informatie heeft de selectiefunctionaris echter niet bereikt en is derhalve niet meegenomen in de besluitvorming. Echter blijkt op grond van alle informatie niet dat klagers aanwezigheid in het gezin noodzakelijk is. De dochter van klager is overgegaan op de middelbare school en is onder de aandacht bij hulpverlenende instanties. Gelet hierop is geen sprake van bijzondere omstandigheden zoals bedoeld in artikel 34 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (de Regeling) en kan het bestreden besluit niet als onredelijk worden aangemerkt.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.

De vrijhedencommissie heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag, nu de noodzaak tot strafonderbreking onvoldoende is gebleken en er meerdere andere opties zijn om het gezin op een andere manier – bijvoorbeeld door middel van hulpverleningsinstanties - te ondersteunen.

Het Openbaar Ministerie heeft geen bezwaar tegen het verlenen van strafonderbreking.

De politie heeft het verlofadres geverifieerd en in orde bevonden.

 

3.         De beoordeling

Klager ondergaat een in Polen opgelegde gevangenisstraf in Nederland, wegens het overtreden van de Opiumwet. De einddatum van klagers detentie is thans bepaald op 24 juni 2020.

Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers verzoek tot strafonderbreking voor de duur van drie maanden, om zijn gezin te kunnen ondersteunen gedurende de vakantieperiode. Klager stelt dat zijn dochter van 14 jaar steeds verder afglijdt naar verkeerde vrienden, alcohol en drugsgebruik en dat zijn vrouw haar niet meer de baas is. Zijn aanwezigheid tijdens de vakantieperiode zou kunnen bijdragen aan het stabiliseren van de gezinssituatie.

Op grond van artikel 34 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting kan strafonderbreking worden verleend wegens zodanige bijzondere omstandigheden in de persoonlijke sfeer dat niet kan worden volstaan met een andere vorm van verlof.

De beroepscommissie is van oordeel dat op basis van het dossier de noodzaak tot het verlenen van strafonderbreking onvoldoende gebleken. Hiertoe overweegt de beroepscommissie dat uit het dossier blijkt dat het gezin onder de aandacht is van verschillende hulpverleningsinstanties, waaronder Veilig Thuis. Voorts is niet, dan wel onvoldoende gebleken dat de partner van klager niet (langer) in staat is de kinderen de benodigde zorg te bieden.  De overgelegde stukken van school en Bureau Halt maken dat niet anders.

Gelet op het voorgaande is de beroepscommissie van oordeel dat de beslissing van de Minister, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk en onbillijk kan worden aangemerkt. Het beroep zal dan ook ongegrond worden verklaard.

 

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C.M. van der Bas, voorzitter, J.G.A. van den Brand en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Smeijers, secretaris, op 7 september 2018.

 

           

 

                    secretaris voorzitter

 

Naar boven