nummer: R-697
betreft: [klager] datum: 7 september 2018
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift ingediend door mr. S. Kriekaard, namens
[…], verder te noemen klager,
gericht tegen een op 8 juni 2018 genomen beslissing van de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister),
alsmede van de onderliggende stukken.
De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman om het beroep schriftelijk toe te lichten.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van strafonderbreking afgewezen.
2. De standpunten
Namens klager is het beroep als volgt – samengevat – toegelicht.
De selectiefunctionaris had moeten toetsen of het noodzakelijk is dat klager zijn ernstig zieke moeder in Marokko moet verzorgen. Nu niet is ingegaan op de vraag of de moeder van klager zorg nodig heeft, noch op de vraag of haar ziektebeeld dermate ernstig is dat zij daarvoor thuis verzorgd moet worden, en of de verzorging door klager in dat geval onontbeerlijk is, is het bestreden besluit op dat punt onvoldoende gemotiveerd. Aan het bestreden besluit is mede het advies van het Openbaar Ministerie (OM) ten grondslag gelegd, dat hoofdzakelijk is gestoeld op het feit dat klager nog geen twee derde deel van zijn straf heeft uitgezeten en er een groot risico is dat klager zal vluchten. De eis dat een gedetineerde een derde van zijn straf moet hebben uitgezeten ziet op de bepalingen van algemeen verlof en niet op de bepalingen ten aanzien van strafonderbreking. In bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 5, eerste lid van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (de Regeling) kan het mogelijk worden gemaakt tijdens een strafonderbreking in het buitenland te verblijven. In de toelichting op het artikel staat aangegeven dat ‘te denken valt aan gevallen waarin de levenspartner, ouder of het kind van de gedetineerde is overleden’. Klaarblijkelijk is geen sprake van een limitatieve opsomming. Dit rijmt niet met het standpunt van het OM dat klager naar het buitenland gaat en om die reden, zonder enige nadere motivering, wordt gesteld dat het de verwachting is dat hij niet zal terugkeren. Het bestreden besluit is derhalve onvoldoende gemotiveerd en er is onvoldoende zorgvuldig naar de belangen van klager gekeken.
Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt – samengevat – toegelicht.
Navraag bij de selectiefunctionaris heeft opgeleverd dat ten onrechte in het bestreden besluit de voorwaarde is gesteld dat klager nog geen twee derde van zijn straf heeft uitgezeten. Het laat onverlet dat klager de noodzaak tot verlening van strafonderbreking voor de verzorging van zijn moeder niet aannemelijk heeft gemaakt. De omstandigheid dat klager na het plegen van het strafbare feit is vertrokken naar Marokko, leidt tot de verwachting dat klager na ommekomst van de strafonderbreking niet terugkeert, hetgeen eveneens reden vormt om klager niet in aanmerking te brengen voor strafonderbreking.
Op klagers verzoek tot strafonderbreking zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De medisch adviseur acht strafonderbreking op medische gronden niet geïndiceerd. Uit de meegezonden informatie blijkt dat klagers moeder onder poliklinische behandeling staat bij de specialist voor een aantal chronische somatische aandoeningen, die medicamenteus worden behandeld. Er is geen sprake van een opname en er is geen verwachting dat de moeder op korte termijn komt te overlijden.
De officier van justitie bij het arrondissementsparket te Zeeland-West-Brabant heeft negatief geadviseerd met inachtneming van het advies van de medisch adviseur en gelet op de weigeringsgronden in artikel 4, onder g., h., i., en k. van de Regeling. Klager is direct na het gepleegde feit naar Marokko vertrokken, dus er is een aanmerkelijke kans dat hij niet terug zal keren indien een strafonderbreking wordt toegekend. Voorts is het OM niet op de hoogte van de verhouding tussen klager en het slachtoffer.
De vrijhedencommissie heeft op grond van voornoemde adviezen negatief geadviseerd ten aanzien van het verzoek.
3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van 48 maanden met aftrek, wegens moord. De einddatum van klagers detentie is thans bepaald op 26 mei 2020. Klager heeft geen rechtmatig verblijf in Nederland.
Op grond van artikel 34 van de Regeling kan strafonderbreking worden verleend wegens zodanig bijzondere omstandigheden in de persoonlijke sfeer, dat niet kan worden volstaan met een andere vorm van verlof. Ingevolge artikel 36 van de Regeling kan strafonderbreking worden verleend voor verzorging van een ernstig zieke ouder. Gelet op artikel 5, eerste lid, van de Regeling kan de Minister in bijzondere omstandigheden toestaan dat de gedetineerde aan wie strafonderbreking is verleend in het buitenland verblijft. In de Nota van toelichting bij dit artikel wordt als voorbeeld genoemd de gevallen waarin de levenspartner, de ouder of het kind van de gedetineerde is overleden.
Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers verzoek tot strafonderbreking voor de duur van drie maanden, teneinde zijn zieke moeder in Marokko te kunnen verzorgen.
Zoals reeds door de Minister is onderkend, ziet de eis waar in het bestreden besluit naar wordt verwezen dat twee derde van de gevangenisstraf moet zijn ondergaan om positief te kunnen beslissen op het verzoek tot strafonderbreking, op strafonderbreking in de zin van artikel 40a van de Regeling. Klagers verzoek ziet echter op een verzoek in de zin van artikel 34 van de Regeling en zijn strafrestant kan derhalve geen grond vormen voor afwijzing van het verzoek.
De medisch adviseur heeft op 1 mei 2018 geconcludeerd dat strafonderbreking op medische gronden niet is geïndiceerd. Naar het oordeel van de beroepscommissie is niet gebleken dat niet van voormeld advies uit kan worden gegaan. Derhalve is onvoldoende aannemelijk geworden dat klagers aanwezigheid buiten de inrichting, teneinde zijn moeder te verzorgen, noodzakelijk is.
Bovendien verzet het maatschappelijke belang bij een ongestoorde vrijheidsbeneming van klager zich tegen de verzochte strafonderbreking vanwege het risico dat klager na afloop niet zal terugkeren naar Nederland, nu klager geen rechtmatig verblijf heeft in Nederland en hij na het plegen van het strafbare feit ook is vertrokken naar Marokko.
Voornoemde omstandigheden rechtvaardigen een afwijzing van klagers verzoek. Gelet op het voorgaande kan de beslissing van de Minister, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C.M. van der Bas, voorzitter, J.G.A. van den Brand en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van
mr. R. Smeijers, secretaris, op 7 september 2018.
secretaris voorzitter