Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 99/0248/GV B, 11 oktober 1999, beroep
Uitspraakdatum:11-10-1999

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: B 99/248/GV

betreft: [Klager] datum: 11 oktober 1999

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (PBW) heeft kennis genomen van een op 21 juni 1999 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, van

[...], verder te noemen appellant,

gericht tegen een beslissing d.d. 14 juni 1999 van de Minister van Justitie (de Minister),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en appellant om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft appellants verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen wegens het ontbreken van vertrouwen in een goed verloop van het verlof.

2. De standpunten
Appellant heeft aangevoerd dat zijn verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting ten onrechte is afgewezen. Hiertoe heeft hij betoogd dat de politie te Sittard bij haar negatieve advies is uitgegaan van vermoedens enspeculaties. Hij heeft geen reden zich aan zijn detentie te onttrekken aangezien zijn onstslagdatum reeds op 12 november 1999 is. Hij ontkent ten slotte in het bezit te zijn van een deel van de nog niet achterhaalde gestolengoederen.

Namens de Minister is de bestreden beslissing –onder verwijzing naar zijn brief van 30 maart 1999- als volgt toegelicht.
Uit de beschikbare informatie blijkt dat gevreesd wordt dat appellant van zijn verleend verlof gebruik zal maken om de gestolen goederen, waarvan een deel nog niet achterhaald is, weg te maken en daarmee wederom een strafbaar feitte plegen. De politie heeft een ernstig vermoeden dat appellant zich met de opbrengst van de overval aan de detentie zal ontrekken. Dit vermoeden is mede ingegegeven door het feit dat appellant goede contacten onderhoudt met tweevoortvluchtige mededaders. Mede gelet op het zware psychische leed dat de jonge slachtoffers van dit delict is berokkend, acht de Minister het nog immer onverantwoord verlof en daarmee onbeperkte vrijheid te verlenen.

3. De beoordeling
Appellant ondergaat een gevangenisstraf van drie jaar met aftrek. De tenuitvoerlegging van deze straf is aangevangen op 14 november 1997. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum is op of omstreeks 12 november 1999.
Het beroep is gericht tegen de afwijzing van appellants tweede verlofaanvraag. Hij kan in totaal vijf verlofaanvragen indienen.

Bij uitspraak van 30 juli 1999, registratienummer B 99/141/GV, heeft de beroepscommissie het door appellant d.d. 7 april 1999 ingestelde beroep tegen de afwijzing van zijn eerste verlofaanvraag gegrond verklaard en de bestredenbeschikking vernietigd. Zij heeft de Minister opgedragen binnen twee weken een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van haar uitspraak. Bij beslissing van 6 augustus 1999 heeft de Minister alsnog positief beslist op deverlofaanvraag.
Nu niet is gebleken van nieuwe feiten of omstandigheden die een afwijzing van de onderhavige verlofaanvraag rechtvaardigen, dient de bestreden beslissing reeds hierom te worden vernietigd.
De Minister zal worden opgedragen binnen twee weken een nieuwe beslisisng te nemen met inachtneming van de uitspraak van de beroepscommissie.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing.
Zij draagrt de Minister op binnen twee weken een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van haar uitspraak.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.G. Bosch en mr. R.J.A. Meertens-Zeeman, leden, in tegenwoordigheid van mr. I. Lispet, secretaris, op 11 oktober 1999.

secretaris voorzitter

Naar boven