Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-443, 12 september 2018, beroep
Uitspraakdatum:12-09-2018

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

nummer:          R-443

betreft: [Klager]           datum: 10 september 2018

 

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. P. Bonthuis, namens

[…], verder te noemen klager,  gericht tegen een uitspraak van 14 mei 2018 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Vught, alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 3 augustus 2018, gehouden in de p.i. Vught, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman, mr. P. Bonthuis, en de heer […], plaatsvervangend vestigingsdirecteur bij voormelde inrichting.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

           

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie

Het beklag betreft de beslissing van de directeur van 29 maart 2018, inhoudende de verlenging (met ingang van 3 april 2018) van de eerder aan klager opgelegde verplichting tot het ondergaan van een onvrijwillige geneeskundige behandeling als bedoeld in artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw (verder: a-dwangbehandeling) voor de duur van drie maanden.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

 

2.         De standpunten van klager en de directeur

Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (NIFP) heeft op grond van de pro Justitia-rapportage van het Pieter Baan Centrum na afloop van de observatieperiode geen diagnostische conclusies kunnen stellen, zodat nog geen (ziekelijke) stoornis van de geestesvermogens bij klager is vastgesteld. Op grond van de adviezen blijkt bovendien niet of, en zo ja, welk classificatiesysteem bij de diagnoses is toegepast. De behandelend psychiater sprak aanvankelijk van een psychotisch beeld, na de eerdere dwangmedicatie van een hypomaan beeld en tijdens de huidige (verlengde) dwangmedicatie van manisch psychotische decompensaties vermoedelijk in het kader van een bipolaire stoornis. De onafhankelijke psychiater spreekt van manisch psychotische ontregelingen. Zodoende is thans nog erg onduidelijk welke (ziekelijke) stoornis(sen) van de geestesvermogens in de (nabije) toekomst eventueel bij klager zou(den) kunnen worden gediagnosticeerd. Klager meent geen stoornis te hebben en ziet dan ook geen noodzaak van het slikken van medicatie. Zodra de dwangmedicatie eindigt, zal hij stoppen met het slikken van medicatie. Hij heeft tot op heden geen effect van de medicatie gemerkt. De reden voor het feit dat het thans beter gaat met klager is gelegen in zijn overplaatsing naar een andere afdeling. Klager zijn op 8 juli 2017, drie dagen na zijn overplaatsing naar het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) Vught, weliswaar drie rapporten aangezegd, maar sindsdien – na de eerdere dwangmedicatie – zijn zowel in het PPC als in het PBC geen rapporten meer aangezegd, zodat klager thans geen gevaar (meer) veroorzaakt. De directeur heeft onduidelijk gemotiveerd welk gevaar, bedoeld in artikel 46a van de Pbw, klager (nog) precies zou veroorzaken. Vóór de huidige dwangmedicatie zou klager verbaal ontremd (provocerend en diskwalificerend) gedrag vertonen en tijdens de huidige dwangmedicatie zou ineens sprake zijn van fysieke (dreigende) agressie met conflicten met medegedetineerden en personeel als gevolg. De directeur heeft tijdens de beklagzitting erkend dat tijdens de huidige (verlengde) dwangmedicatie geen sprake van fysieke agressie is geweest. De eerdere dwangmedicatie, die slechts gedurende twee weken is toegediend, heeft vrij snel tot een vermindering van de ontremming en aangepast gedrag geleid. Ook de huidige dwangmedicatie heeft vrij snel na aanvang van toediening daarvan de stemming van klager gestabiliseerd en de manische psychose is inmiddels al volledig verbleekt. De directeur had dan ook tot een lichtere en/of andere geneeskundige handeling dan het verlengen van het toedienen van dwangmedicatie met de maximale duur van drie maanden kunnen beslissen. Het feit dat de medicatie die klager wordt toegediend vanwege bijwerkingen inmiddels is omgezet, doet daar niet aan af. Hij zou graag willen proberen te stoppen met medicatie om te zien hoe hem dat zal vergaan.  

De directeur heeft in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Er is sprake van een (onderliggende) psychose, die naar boven komt zodra geen medicatie meer wordt toegediend. Klager blijft weerstand tonen. Sinds klager medicatie gebruikt is hij niet meer (zo) agressief, terwijl hij zonder medicatie wel agressief is.

 

3.         De beoordeling

De behandelend psychiater van klager heeft vastgesteld dat klager bekend is met manisch psychotische decompensaties – vermoedelijk in het kader van een bipolaire stoornis – die zich uiten in verbaal ontremd gedrag, provocatie en diskwalificatie. Zonder het gebruik van antipsychotische medicatie is klager dwingend in zijn gedrag, als gevolg waarvan regelmatig conflicten met medegedetineerden en met personeel ontstaan, waarbij sprake is van fysieke (dreigende) agressie. Een eerder – in juli 2017 – toegepaste dwangbehandeling, alsmede de huidige dwangbehandeling, heeft (snel) geresulteerd in een vermindering van de ontremming bij klager, waarna aangepast gedrag is ontstaan. Klager heeft geen ziektebesef of –inzicht en heeft expliciet te kennen gegeven met het slikken van medicatie te stoppen zodra de dwangbehandeling eindigt.

Tegen deze achtergrond acht de beroepscommissie de noodzaak van een behandeling met antipsychotische medicatie en zodoende – bij het uitblijven van medewerking van klager aan een dergelijke behandeling – van de verlenging van de a-dwangbehandeling voldoende aannemelijk geworden. De beroepscommissie heeft bovendien geconstateerd dat klager geen toestemming heeft gegeven voor het (doen) verstrekken van zijn behandelplan. De beroepscommissie overweegt dat, hoewel klager het recht heeft zulks te weigeren, de mogelijkheden de bestreden beslissing te toetsen daarmee beperkt zijn, hetgeen voor risico van (de rechtspositie van) klager komt.

Gelet op het voorgaande zal het beroep ongegrond worden verklaard en de uitspraak van de beklagcommissie worden bevestigd.  

 

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met aanvulling van de gronden.

 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.W. Wabeke, voorzitter, J.G.A. van den Brand en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van Y.L.F. Schuren, secretaris, op 10 september 2018.

 

 

 

 

 

 

 

            secretaris         voorzitter

 

 

 

 

 

Naar boven