Nummer: R-791
Betreft: [Klager] datum: 10 september 2018
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. C.C. Peterse, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een op 4 juli 2018 genomen beslissing van de directeur van het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) van de penitentiaire inrichting (p.i.) Vught, alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.
Ter zitting van de beroepscommissie van 3 augustus 2018, gehouden in de p.i. Vught, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. C.C. Peterse, en de heer […], plaatsvervangend vestigingsdirecteur bij de p.i. Vught.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
Het beroep betreft de beslissing van de directeur van 4 juli 2018, inhoudende dat klager met ingang van 9 juli 2018 wordt verplicht tot het ondergaan van een onvrijwillige geneeskundige behandeling als bedoeld in artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw (verder: a-dwangbehandeling) voor de duur van drie maanden.
2. De standpunten
Door en namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Daargelaten dat er geen reden is klager dwangmedicatie toe te dienen, is klager zeer huiverig voor het innemen van (dwang)medicatie. Hij heeft in het verleden slechte ervaringen gehad met de effecten van medicatie en is erg bang voor het gedwongen inbrengen van medicatie vanwege een trauma uit het verleden. Hij begrijpt niet waarom het gedwongen toedienen van medicatie nu noodzakelijk wordt geacht. In geen van de inrichtingen waar hij heeft verbleven, is hij aangesproken op agressie. Het feit dat hem telkens wordt aangeboden medicatie te slikken, maakt hem gefrustreerd. Klager wil met rust worden gelaten. Niet kan worden gesteld dat daadwerkelijk gevaar bestaat dat hij anderen ernstig letsel zou kunnen toebrengen en dat dwangmedicatie noodzakelijk is om dat gevaar te doen wegnemen. Hij is weliswaar veroordeeld wegens bedreiging, maar dat was buiten het besloten kader van de p.i. en het vonnis is nog niet onherroepelijk. Klager ontkent het ten laste gelegde feit te hebben gepleegd. Het feit dat hij daarvoor wel is veroordeeld en al lange tijd vast zit, maakt hem boos. De onafhankelijke psychiater heeft hem maar kort gesproken. Op het moment dat de psychiater hem kwam bezoeken, had hij een woordenwisseling met een bewaarder. Hij is daarbij niet echt agressief geworden. Hij wilde de psychiater graag spreken, maar werd daartoe niet in de gelegenheid gesteld. Mogelijk zou een periode van klager ‘enigszins met rust laten’ ervoor kunnen zorgen dat de angst en het wantrouwen bij klager afneemt. Ook kan hij rustig zijn als hij bezig wordt gehouden. Juist het feit dat op het slikken van medicatie wordt aangedrongen met de dreiging van dwangmedicatie, maakt klager steeds angstiger en wantrouwiger. Hij is van mening dat zijn keuze geen medicatie te willen slikken volstrekt niet wordt gerespecteerd. Er is geen sprake van een dusdanig gevaar voor de algemene veiligheid van personen of goederen – voortvloeiend uit zijn stoornis – dat een zware maatregel als het toedienen van dwangmedicatie noodzakelijk en proportioneel is. Het onderzoek van de onafhankelijke psychiater is bovendien niet naar behoren verricht en klager zou graag een nieuw gesprek willen. Uit de mededeling a-behandeling blijkt voorts dat de voorzitter van de commissie van toezicht zich tegen de toepassing van de dwangbehandeling verzet. Klager slikt thans vrijwillig orale medicatie vanwege de dreiging van het toedienen van dwangmedicatie.
De directeur heeft de bestreden beslissing als volgt toegelicht. De noodzaak van de inzet van dwangmedicatie is in de adviezen van de behandelend en van de onafhankelijke psychiater duidelijk weergegeven. Er is duidelijk sprake van een stoornis, te weten een (langdurige periode van ontregeling vanwege een) psychotisch toestandsbeeld, en evident is dat klager een ander van het leven kan beroven, dan wel ernstig lichamelijk letsel kan toebrengen. Tot het toepassen van een a-dwangbehandeling kan worden besloten indien dit noodzakelijk is om te voorkomen dat het (niet onmiddellijk dreigende) gevaar dat de stoornis van de geestesvermogens klager doet veroorzaken, niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen. De gekozen dwangbehandeling is noodzakelijk om te voorkomen dat klager in een situatie terechtkomt waarin hij niet terecht wil komen. Er is voldaan aan de criteria van subsidiariteit – het afzonderen van klager in een isolatiecel en het aanbieden van een vrijwillige behandeling bieden geen soelaas –, proportionaliteit – de schending van de integriteit klagers lichaam weegt op tegen het gevaar dat de stoornis van zijn geestesvermogens hem doet veroorzaken – en doelmatigheid, nu een psychose met psychofarmaca doelmatig kan worden behandeld. Enkel klager heeft zich tegen de behandeling verzet. In de terugkoppeling van de commissie van toezicht staat slechts dat nog niet bekend was of bij de beslissing een onafhankelijke psychiater was betrokken, maar daaruit kan niet worden afgeleid dat de voorzitter van de commissie van toezicht zich tegen de dwangbehandeling zou verzetten. Klager heeft geen toestemming verleend voor het beschikbaar stellen van zijn behandelplan.
3. De beoordeling
De directeur heeft de beslissing klager te verplichten tot het ondergaan van een a-dwangbehandeling gebaseerd op de verklaringen van de behandelend psychiater van klager, alsmede van een psychiater die meer dan een jaar niet bij de behandeling van klager betrokken is geweest, maar hem kort tevoren heeft bezocht. De directeur heeft deze verklaringen conform het bepaalde in artikel 46e, tweede lid, van de Pbw overgelegd. Klager heeft geen toestemming verleend voor het verstrekken van zijn behandelplan.
De behandelend psychiater heeft een paranoïde psychose – mogelijk in het kader van schizofrenie – bij klager, die een verstandelijke beperking heeft, vastgesteld. In lijn daarmee heeft de onafhankelijke psychiater geconstateerd dat sprake is van een psychotisch toestandsbeeld met angst, achterdocht en een risico op agressief handelen. Klager is veroordeeld voor vernieling en ernstige bedreiging en in het verleden is tevens sprake geweest van huiselijk geweld en niet gespecificeerd geweld (onder meer jegens beroepsbeoefenaren), alsmede pogingen tot zware mishandeling. Er is, zo heeft de behandelend psychiater geconstateerd, sprake van een sterk verhoogd risico dat klager een ander ernstig lichamelijk letsel zal berokkenen. De onafhankelijke psychiater heeft geconstateerd dat klager vijandig agressief en onvoorspelbaar in zijn gedrag is en acht een gevaar voor de algemene veiligheid voor personen en goederen aanwezig. Klager betrekt het personeel van de afdeling waar hij verblijft in zijn paranoïdie. Gelet op het voorgaande acht de beroepscommissie voldoende aannemelijk geworden dat klager vanuit zijn stoornis een gevaar als bedoeld in artikel 46a, tweede lid, onder a, van de Pbw veroorzaakt dat zonder een geneeskundige behandeling niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen. Met klager is frequent gesproken over de nut en noodzaak van het gebruik van antipsychotische medicatie, maar hij weigert deze in te nemen. Hij meent geen medicatie nodig te hebben en is huiverig voor het gebruik daarvan. Gelet op de aard van de aan het gevaar ten grondslag liggende stoornis is er geen alternatief voor het gebruik van antipsychotische medicatie. Antipsychotica draagt bij aan het in ernst doen afnemen van de symptomen van de aan het gevaar ten grondslag liggende stoornis. Tegen deze achtergrond acht de beroepscommissie voldoende aannemelijk geworden dat de gekozen dwangbehandeling aan de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid voldoet. De beslissing van de directeur een a-dwangbehandeling toe te passen kan, het voorgaande in acht nemende, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Nu klager geen toestemming heeft verleend voor het verstrekken van zijn behandelplan en de beroepscommissie daarvan geen kennis heeft kunnen nemen, is de beroepscommissie niet op basis daarvan tot eventuele andere inzichten kunnen komen. Het beroep zal dan ook ongegrond worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.W. Wabeke, voorzitter, J.G.A. van den Brand en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van Y.L.F. Schuren, secretaris, op 10 september 2018.
secretaris voorzitter