Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-458, 20 september 2018, beroep
Uitspraakdatum:20-09-2018

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

nummer:          R-458

betreft: [klager]            datum: 20 september 2018

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift ingediend door A. Kroon, namens

[…], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 16 mei 2018 genomen beslissing van de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister), alsmede van de  onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn gemachtigde om het beroep schriftelijk toe te lichten.

 

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

 

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.

 

2.         De standpunten

Namens klager is het beroep als volgt – samengevat – toegelicht.

De selectiefunctionaris heeft het algemeen verlof geweigerd omdat klager zich eerder heeft onttrokken aan detentie. Dit was echter in 2015 en de opgelegde straf heeft hij reeds uitgezeten. Ook stelt de selectiefunctionaris dat klager gestoord en agressief zou zijn, maar in de rapporten is te lezen dat hij zich goed gedraagt in detentie. Gelet op klagers einddatum ligt toewijzing van het verzoek tot verlof in de rede.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt – samengevat – toegelicht.

Het is niet van belang of klager al dan niet de straf heeft uitgezeten die hem is opgelegd naar aanleiding van het plegen van een nieuw strafbaar feit ten tijde van het niet terug te keren van regimair verlof in het kader van een plaatsing in de zeer beperkt beveiligde inrichting (z.b.b.i.) in 2015. De door de reclassering ingeschatte hoge risico’s op recidive, het onttrekken aan de voorwaarden en letselschade bij derden en de veroordeling in hoger beroep op 26 januari 2018 voor het plegen van een nieuw geweldsdelict ten tijde van de onttrekking aan detentie, vormen een contra-indicatie voor verlofverlening. De omstandigheid dat betrokkene zich in het Justitieel Complex Zaanstad goed gedraagt met uitzondering van een disciplinaire straf in maart 2018, maakt dit niet anders. Hoewel de einddatum van klager is bepaald op 28 januari 2019, achten de reclassering en de selectiefunctionaris eerst een intensief plan van aanpak noodzakelijk om de hoge recidivekans te verlagen, waarvan de vrijheden een onderdeel zullen zijn

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht. De vrijhedencommissie heeft een positief advies uitgebracht ten aanzien van verlof voor de duur van 30 uur. De advocaat-generaal bij het ressortparket te Arnhem-Leeuwarden heeft geen bezwaar tegen verlofverlening. De politie heeft het verlofadres geverifieerd en in orde bevonden.

 

3.         De beoordeling

Klager ondergaat een gevangenisstraf van 42 maanden met aftrek, waarvan 14 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren, wegens poging tot doodslag, mishandeling en diefstal. Tevens al zal een eerder opgelegde gevangenisstraf van twee weken ten uitvoer worden gelegd. Aansluitend dient hij eventueel een vervangende hechtenis van 22 dagen op grond van de wet Terwee en een subsidiaire hechtenis van 21 dagen gijzeling op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften te ondergaan. De einddatum van klagers detentie is thans bepaald op 28 januari 2019.

Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers tweede verlofaanvraag.

Vooropgesteld dient te worden dat bij verzoeken tot algemeen verlof een belangenafweging dient te worden gemaakt tussen enerzijds het individuele belang van de gedetineerde om zich tijdig en goed te kunnen voorbereiden op zijn terugkeer in de maatschappij en anderzijds het algemeen belang van – onder meer – de orde, rust en veiligheid in de samenleving en een ongestoorde tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf.

Vaststaat dat klager in 2015 tijdens een regimair verlof ten tijde van zijn verblijf in de z.b.b.i. nieuwe delicten heeft gepleegd, waarvoor aan klager een gevangenisstraf is opgelegd en waarvoor hij thans gedetineerd is. De reclassering acht de kans op recidive en letselschade hoog, gelet op de delict geschiedenis van klager. Ook het risico op onttrekking aan de voorwaarden acht zij hoog. Uit verdiepingsdiagnostiek is gebleken dat klager beperkte coping vaardigheden heeft, waardoor hij onder toenemende spanningen agressief kan reageren. Een intensief plan van aanpak met enerzijds praktische begeleiding en anderzijds behandeling wordt noodzakelijk geacht om het hoge recidive- en gevarenrisico te verlagen en gedragsverandering ook voor de lange termijn te bewerkstelligen. De beroepscommissie overweegt dat niet is gebleken dat reeds een start is gemaakt met de geïndiceerde behandelingen, hetgeen noodzakelijk wordt geacht om de aan het verlof verbonden risico’s in te perken.

Voornoemde omstandigheden vormen een contra-indicatie voor verlofverlening en rechtvaardigen, ondanks de positieve adviezen, een afwijzing van klagers verlofaanvraag. Derhalve kan de beslissing van de Minister, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en gelet op de weigeringsgronden zoals bedoeld in artikel 4 onder a en onder b van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.

 

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

 

 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C.M. van der Bas, voorzitter, J.G.A. van den Brand en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van

mr. R. Smeijers, secretaris, op 20 september 2018.

 

 

 

 

 

 

 

           

                       secretaris          voorzitter

 

Naar boven