nummer: 18/0142/GA
betreft: [klager] datum: 25 september 2018
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift ingediend door mr. A.J.M. Mertens, namens
[…], verder te noemen klager,
gericht tegen een uitspraak van 8 januari 2018 van de beklagcommissie bij locatie Sittard,
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
De beroepscommissie heeft de directeur van voormelde locatie in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman om het beroep schriftelijk toe te lichten.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de vermissing € 70,= nadat dit geldbedrag door klagers ouders in de brievenbus van de inrichting is gedeponeerd op advies van inrichtingspersoneel (G-2017-577).
De beklagcommissie heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in beroep als volgt toegelicht.
Klager is voor onderzoek vanuit de locatie Sittard naar het Pieter Baan Centrum geplaatst. Na zijn terugplaatsing wilden zijn ouders op 20 september 2017 eenmalig een geldstorting doen voor klager. De portier/bezoekersadministratie gaf – in het bijzijn van collega’s - aan dat dit niet mogelijk was en adviseerde hen een envelop te vullen en deze in de brievenbus buiten bij de voordeur te deponeren. Klagers ouders hebben vervolgens € 70,-- in een envelop gedaan met de gegevens van klager erop en deze envelop in de brievenbus van de inrichting gedaan. Klager heeft vervolgens navraag gedaan op de afdeling, waarop werd gezegd dat maar € 30,= zou zijn bijgeschreven op zijn rekening. Uiteindelijk bleek er niets te zijn bijgeschreven. Klager is van mening dat bij zijn hernieuwde plaatsing in de locatie Sittard de huisregel inhoudende dat bij binnenkomst een eenmalige geldstorting in contanten mag plaatsvinden, op hem van toepassing was. Indien de portier/bezoekersadministratie de contante storting overeenkomstig de huisregels had verwerkt, dan was het onderhavige geschil niet ontstaan. Er is sprake van handelen, waaronder nalaten wordt begrepen, van inrichtingspersoneel in het kader van hun taakuitoefening, hetgeen beklagwaardig is. Voorts is na te gaan hoe het een en ander is gelopen, nu de ouders van klager hebben verklaard over de deponering en zeker niet zomaar aangifte zouden doen. Ook is de portier/bezoekersadministratie op de hoogte en kunnen de camerabeelden uitsluitsel geven.
Klager meent dat in de eerste plaats de contante storting van € 70.= bij de bezoekersadministratie had moeten worden verwerkt en dat in de tweede plaats de deponering van het geldbedrag aannemelijk is gemaakt en de vermissing daarvan derhalve voor rekening en risico van de directeur komt.
De directeur heeft daarop geantwoord dat hij verwijst naar zijn standpunt zoals ingenomen in beklag.
3. De beoordeling
Volgens vaste jurisprudentie van de RSJ moet handelen, nalaten daaronder begrepen, van personeel in een inrichting in het kader van de uitoefening van zijn taak, behoudens puur feitelijk handelen, in beginsel worden gezien als handelen door of namens de directeur waartegen beklag openstaat op grond van artikel 60, eerste lid, van de Pbw. Het beklag ziet op de vermissing van een geldbedrag van € 70,= nadat dit geldbedrag op advies van een personeelslid in de brievenbus van de inrichting is gedeponeerd. De klacht valt derhalve onder het bereik van artikel 60 van de Pbw. Gelet hierop zal de beroepscommissie de uitspraak van de beklagcommissie vernietigen en klager alsnog ontvankelijk verklaren in zijn beklag.
Ingevolge de huisregels van de locatie Sittard lopen geldelijke transacties via een rekening-courant verhouding. Het is toegestaan eenmalig een bedrag van maximaal € 225,= contant bij de bezoekersadministratie te laten storten. Daarna kan het geld alleen per bank worden overgemaakt.
Klager stelt dat de portier, althans een personeelslid van de inrichting, op 20 september 2017 aan klagers ouders heeft verteld dat geen geld (meer) op klagers rekening kon worden gestort en dat deze klagers ouders toen heeft geadviseerd de envelop met het geldbedrag in de brievenbus van de inrichting te deponeren. Uit de reactie op het klaagschrift blijkt dat de directeur navraag heeft gedaan bij het betrokken personeelslid. Het personeelslid bestrijdt dit advies te hebben gegeven. De directeur stelt daarin voorts dat niet is aangetoond dat een envelop met geld aan klager is verstuurd en dat het bovendien geen zin heeft geld per brief te sturen omdat een in een brief aangetroffen geldbedrag in de fouillering wordt opgeslagen.
De beroepscommissie overweegt dat op grond van het voorgaande niet kan worden vastgesteld dat een verkeerd advies is gegeven ten aanzien van de deponering van het geldbedrag dan wel dat (een deel van) het geldbedrag door toedoen van een personeelslid vermist is geraakt. Het beklag zal dan ook alsnog ongegrond worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie, verklaart klager alsnog ontvankelijk in zijn beklag, maar verklaart dit beklag ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.A.M. de Wit, voorzitter, mr. C.M. van der Bas en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van
mr. R. Smeijers, secretaris, op 25 september 2018.
secretaris voorzitter