Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 17/3961/TA, 30 augustus 2018, beroep
Uitspraakdatum:30-08-2018

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

nummer:           17/3961/TA

betreft: [klager] datum: 30 augustus 2018

 

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift ingediend door mr. A.L. Louwerse, namens

[…], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 7 september 2017 van de beklagcommissie bij Centrum voor Transculturele Psychiatrie (CTP) Veldzicht te Balkbrug, verder te noemen de inrichting, alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 18 april 2018, gehouden in het Justitieel Complex Zaanstad, zijn gehoord de raadsvrouw mr. A.L. Louwerse, en namens het hoofd van voormelde tbs-inrichting […], afdelingshoofd.

Hoewel voor klagers vervoer naar de zitting was zorg gedragen, heeft hij geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om ter zitting te worden gehoord.

 

Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

 

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie

Het beklag betreft de beslissing tot verlenging van klagers verblijf op de ICU (afdeling voor intensieve zorg) voor de periode van een half jaar, genomen op 1 mei 2017 (VE 2017-82).

De beklagcommissie heeft zich onbevoegd verklaard voor zover de klacht betrekking heeft op klagers behandeling, heeft klager niet-ontvankelijk verklaard voor zover de klacht betrekking heeft op klagers EVBG-status (Extreem Vlucht- en/of Beheers Gevaarlijk) en heeft het beklag voor het overige ongegrond verklaard, op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

 

2.         De standpunten van klager en het hoofd van de inrichting

Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.

De initiële plaatsing van klager op de afdeling voor intensieve zorg is onterecht en daarmee is de verlenging van de plaatsing ook onterecht. Klager zit niet op zijn plaats op de ICU en het voortduren van klagers verblijf aldaar is niet noodzakelijk. Klager is gemotiveerd voor behandeling en zijn toestand was reeds gestabiliseerd toen hij in CTP Veldzicht werd geplaatst. De verlengingsbeslissing is niet gemotiveerd, anders dan dat verwezen wordt naar het incident in FPC De Kijvelanden en de toekenning van de EVBG-status. Klager heeft geen klacht ingediend tegen de EVBG-status, omdat dit wettelijk niet kan. De beslissing om te verlengen mag echter niet enkel op die status gebaseerd zijn; dit betreft een uitholling van de rechtspositie omdat een klacht tegen een verlenging dan altijd zinloos zou zijn. De inrichting moet motiveren waarom de EVBG-status niet zou kunnen worden opgeheven. De status is onder meer aangevraagd wegens een incident waarvan aangifte is gedaan, welke situatie zou leiden tot het niet hebben van verlof voor de duur van een jaar en die uitzichtloosheid zou klager extreem beheersgevaarlijk maken. Het betreft een incident met een patiënt met wie klager reeds lange tijd onenigheid heeft. De strafzaak is echter geseponeerd bij gebrek aan bewijs. Verlof zou dus kunnen worden aangevraagd, maar dat is juist geen mogelijkheid wegens de EVBG-status en plaatsing op de ICU. De extreme beperkingen op de ICU leiden tot weerstand bij klager en ook de aanbevelingen zoals cannabisthee en CRA-methode, worden door de inrichting niet toegepast. Bovendien waren de afgelopen maanden zeer goed verlopen. Klager heeft een uitgebreid programma gedraaid, waaronder vijf maal per week werken. Verlenging van klagers verblijf op de ICU was dan ook niet terecht.   

Namens het hoofd van de inrichting is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.

Patiënten met de EVBG-status worden in CTP Veldzicht allemaal op de ICU geplaatst, zo ook klager. Dit staat ook vermeld in de beslissing tot verlenging. De inrichting heeft in de afgelopen periode zijn best gedaan voor klager. In het begin verliep een en ander moeizaam, met name op het gebied van begrenzing, maar inmiddels doet klager het goed en is de inrichting tevreden. De beslissing destijds om het besluit om klager op de ICU te plaatsen te verlengen, is volkomen terecht geweest. Inmiddels gaat het beter en is klager aangemeld om uitgeplaatst te worden naar een reguliere inrichting.

 

3.         De beoordeling

Uit de stukken leidt de beroepscommissie af dat het ministerie van (thans) Justitie en Veiligheid op 24 april 2017 heeft besloten klager tot 1 april 2018 de EVBG-status toe te kennen. De beroepscommissie stelt voorop dat de Bvt niet de mogelijkheid van beroep kent tegen het toekennen van een EVBG-status aan een verpleegde. In beroep is uitsluitend aan de orde of de beslissing tot verlenging van klagers verblijf op de ICU voor de periode van een half jaar in redelijkheid kon worden genomen.

De beroepscommissie begrijpt uit de stukken en de mededelingen ter zitting namens het hoofd van de inrichting dat de verlenging van de plaatsing van klager op de ICU het directe gevolg is van de ook op 1 mei 2017 nog geldende EVBG-status van klager, alsook van de wijze waarop klager zich gedraagt. Gelet hierop kon het hoofd van de inrichting in feite materieel gezien geen andere beslissing nemen dan verlenging van verblijf van klager op de ICU en ten gevolge daarvan kan deze beslissing tot verlenging (en het laten voortduren van de plaatsing op de afdeling voor intensieve zorg) niet als onredelijk worden aangemerkt.

De beroepscommissie ziet geen steun voor het standpunt van de raadsvrouw dat de inrichting bij een verlengingsbeslissing moet motiveren waarom de EVBG-status niet zou kunnen worden opgeheven. Niettemin acht de beroepscommissie het wenselijk en van belang voor klager dat bij de beslissing tot verlenging van het verblijf op de ICU het gedrag van klager tot uitdrukking komt, hetgeen - anders dan de summiere mededeling dat op voorstel van het behandelteam en na overleg in de vaststelvergadering is besloten tot verlenging - in casu in de schriftelijke mededeling zonder meer beter had gekund. De inrichting heeft ter zitting echter medegedeeld dat klagers verblijf een moeizame beginperiode heeft gekend, maar dat, hoewel de verlengingsbeslissing van 1 mei 2017 terecht is geweest, het gedrag van klager er inmiddels toe heeft geleid dat om uitplaatsing naar een reguliere inrichting is verzocht. Uiteindelijk is ook het doel van de ICU plaatsing klager zodanig zorg te verlenen dat uiteindelijk verblijf op een reguliere afdeling weer mogelijk zou worden, en daarmee verblijf in een reguliere inrichting. De beroepscommissie acht de beslissing gezien het bovenstaande en tevens gelet op hetgeen omtrent het gedrag van klager in beklag naar voren is gekomen, niet onredelijk of onbillijk. Hetgeen in beroep is aangevoerd kan naar het oordeel van de beroepscommissie dan ook niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagcommissie. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

Hoewel er niet over de termijn van uitreiking van de schriftelijke mededeling is geklaagd, hecht de beroepscommissie er waarde aan de inrichting in overweging te geven te allen tijde schriftelijke mededelingen te voorzien van een datum en tijdstip van uitreiking.  

 

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie, met aanvulling van de gronden.

 

 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A. van Holten, voorzitter, drs. M.R. Daniel en mr. drs. L.C. Mulder, leden, in tegenwoordigheid van

mr. M. Simpelaar, secretaris, op 30 augustus 2018

 

 

 

 

 

 

 

 

 

            secretaris         voorzitter

 

Naar boven