Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 17/4211/GA, 9 juli 2018, beroep
Uitspraakdatum:09-07-2018

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

nummer:          17/4211/GA

betreft: [klager]            datum: 9 juli 2018

 

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. G.A.S. Maduro, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een uitspraak van 11 december 2017 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Vught alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 15 juni 2018, gehouden in p.i. Vught, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. G.A.S. Maduro, en de heer […], plaatsvervangend vestigingsdirecteur van de p.i. Vught.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

           

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie

Het beklag betreft de oplegging van een disciplinaire straf op 29 augustus 2017 voor de duur van veertien dagen opsluiting in een strafcel (VU-2017-1645) en de beslissing van 29 augustus 2017 tot het verplicht ondergaan van een geneeskundige behandeling als bedoeld in artikel 46d, aanhef en onder b van de Pbw (VU-2017-1646).

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

 

2.         De standpunten van klager en de directeur

Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klager kreeg ruzie met een personeelslid, maar het incident verliep anders dan dat het personeelslid aangaf. Klager had zijn redenen om boos te zijn en gooide daarom een voorwerp naar het personeelslid. Klager raakte het personeelslid echter niet. De directeur heeft onvoldoende onderzoek verricht naar de ernstige verwijten jegens klager. Klager werd na het incident geïnjecteerd. Dat is een vergaande stap en die stap is onterecht. Klager was namelijk bereid om de medicatie vrijwillig in te nemen. Hij kreeg nog nooit eerder dwangmedicatie toegediend. Klager wordt dubbel gestraft. Hij heeft geen kennis kunnen nemen van de (medische) voorgeschiedenis terwijl die wel is gebruikt door de behandelaren voor het indiceren van de b-dwangbehandeling. Momenteel gaat het goed met klager. Hij is zijn medicatie aan het afbouwen en neemt de medicatie trouw in.

Door en namens de directeur is in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klager heeft op 29 augustus 2017 onverwachts een personeelslid ernstig mishandeld. Hij heeft een voorgeschiedenis van agressieve incidenten jegens personeel en een medepatiënt. Klager reageerde geagiteerd, wilde niet samenwerken en maakte een oninvoelbare indruk. Gezien toenemende agitatie en paranoïde en het feit dat klager anti-psychotische medicatie niet consequent inneemt, is een advies opgesteld door de psychiater ten aanzien van een mogelijke b-dwangbehandeling. Het advies tot het toepassen van een b-dwangbehandeling is overgenomen. De ernst van de situatie lag ten grondslag aan beide beslissingen. Er werd niet drie dagen gewacht, dat had mogelijk wel gekund. Echter de b-dwanbehandeling werd zo snel mogelijk toegediend om klager te helpen. Klager was namelijk erg verward. Het kwam klager ten goede. Klager alleen op een strafcel plaatsen was geen passende interventie geweest, gelet op zijn psychisch toestandsbeeld. Met betrekking tot het incident wordt nog aangegeven dat er meerdere mensen over de afdeling toesnelden naar klager en het personeelslid om te helpen tijdens het incident. Het klopt dat de beslissing tot oplegging van de straf niet getekend is. Die is ook niet te vinden in het systeem.

 

3.         De beoordeling

 

VU-2017-001645

Op grond van artikel 51, eerste lid onder a en artikel 50, eerste lid, van de Pbw kan de directeur een gedetineerde een disciplinaire straf opleggen van opsluiting in een strafcel dan wel een andere verblijfsruimte voor ten hoogste twee weken als een gedetineerde betrokken is bij feiten die onverenigbaar zijn met de orde of de veiligheid in de inrichting dan wel met de ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming.

De beroepscommissie stelt als onweersproken vast dat er sprake is geweest van een agressie incident tussen klager en een personeelslid. Beide partijen erkennen dat een incident plaatsvond. Ook staat vast dat klager iets gooide naar het personeelslid. Dat verklaarde hij immers zelf. De verdere gang van zaken wordt anders omschreven. Wat daar van zij, de beroepscommissie stelt vast dat klager zich agressief gedroeg en is van oordeel dat de directie klager een straf mocht opleggen.

Het beroep met betrekking tot de oplegging van de disciplinaire straf zal ongegrond worden verklaard.

VU-2017-0001646

Op grond van artikel 46d, aanhef en onder b, van de Pbw kan de directeur als uiterste middel beslissen tot het toepassen van een b-dwangbehandeling, indien dit naar het oordeel van een arts volstrekt noodzakelijk is om het gevaar dat de stoornis van de geestesvermogens van de gedetineerde binnen de inrichting doet veroorzaken, af te wenden.

De directeur verklaarde dat de noodzaak bestond vanwege de psychische gesteldheid waarin klager verkeerde. Klager was agressief naar een personeelslid. Hij was erg verward en het was niet verantwoord om klager zonder medicatie op een strafcel te plaatsen. Er was sprake van een acuut gevaar voor de veiligheid van anderen en mogelijk zichzelf. Daar kwam bij dat klager niet trouw zijn medicatie slikte.

De beroepscommissie is van oordeel dat de directie ter zitting een goede argumentatie voor het opleggen van de b-dwangbehandeling aanvoerde. Klager verkeerde in een verwarde agressieve toestand. Klager kon dan ook niet in de strafcel opgesloten worden zonder iets te doen aan zijn psychisch toestandsbeeld. Het doel was om klager in ontwikkeling te brengen en de ellende te doorbreken. Het opleggen van de b-dwangbehandeling was dan ook redelijk en billijk.

Het beroep met betrekking tot het opleggen van b-dwangbehandeling zal eveneens ongegrond worden verklaard. 

 

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie.

 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.W. Wabeke, voorzitter, R.S.T. Rossem Broos en drs. W.A.T. Bos, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.G. Dekker, secretaris, op 9 juli 2018

 

 

 

           

 

 

 

            secretaris         voorzitter

 

 

 

 

Naar boven