nummer: R-1493
betreft: [klager] datum: 4 oktober 2018
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van […], verder te noemen klager, gericht tegen een op 5 september 2018 genomen beslissing van de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister), alsmede van de onderliggende stukken.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van strafonderbreking afgewezen.
2. De standpunten
Klager heeft het beroep als volgt toegelicht. Er is wel degelijk een groot zakelijk belang voor klager om het kartracing team van PDB Kartracing te ondersteunen tijdens het WK X30 in Le Mans. Klagers taak is daar het afstellen van de karts voor de rijders tot en met 12 jaar, de minirijders. Dit betreft uniek specialistisch werk. Klagers normale werk voor PDB vanuit de zeer beperkt beveiligde inrichting (z.b.b.i.) van de penitentiaire inrichting (p.i.) Dordrecht is het in optimale conditie houden van de karts. Dat betekent na het weekend alle karts uit elkaar halen, schoonmaken, onderhoud, reparatie en afstellen van de karts voor de volgende training of wedstrijd van de minirijders. Klager ondersteunt wekelijks de wedstrijden van de minirijders in Nederland. De wedstrijden in het buitenland zijn voor senior rijders, waar klager geen bemoeienis mee heeft. Echter aan het WK in Le Mans doen de minirijders van PDB mee en is klagers aanwezigheid noodzakelijk in verband met zijn kunde. Klager is al sedert juli 2017 actief voor PDB, dus nog voor zijn detentie. Het was de bedoeling dat hij per 1 november 2017 in dienst zou komen, na het vertrek van zijn voorganger. Helaas ging klager toen in detentie. PDB heeft ondanks klagers detentie in afwachting van zijn komst geen nieuw personeel aangenomen. Men heeft volledig op klagers terugkeer gerekend. Er is een baangarantie afgegeven door PDB voor na klagers detentie. Reeds ruim voor klagers plaatsing in de z.b.b.i. van de p.i. Dordrecht heeft hij via de casemanager in de p.i. Lelystad zijn eventuele tewerkstelling bij PDB aangegeven en gegevens verstrekt. Dit om de mogelijkheid tot toekomstig vast werk meer kans te geven bij deze werkgever. Het argument dat het zijn werkgevers eigen verantwoordelijkheid is om buiten hem alle werkzaamheden en verantwoordelijkheden te regelen is te kort door de bocht. Daarbij is het nu te kort dag om klager alsnog te vervangen. PDB wordt voor een onoplosbaar probleem gesteld. Ook eist DJI volledig salaris van de werkgever en men is bij diverse contacten ook op de hoogte van zijn werkzaamheden en takenpakket. Toezeggingen zouden door niet bevoegd gezag zijn gedaan. Klager is het daar niet mee eens aangezien het personeel van de z.b.b.i. handelt uit naam van de inrichting. PDB heeft de goedkeuring en het vertrouwen gekregen van DJI om klager als personeel aan te nemen zodat klager kan starten met deelname aan een penitentiair programma. Haaks hierop staat dan om het verzoek van PDB voor specifieke ondersteuning door klager voor dit evenement af te doen als zijnde niet noodzakelijk. Klagers zoon neemt deel aan dit WK. Dat klager werkzaamheden verricht bij het WK past perfect in het integratie en resocialisatie traject. De uitvoering van een ongestoorde tenuitvoerlegging komt niet in het geding. Er is geen reden dat klager artikel 4 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (de Regeling) zou schenden. Klager heeft al drie maanden zijn weekendverloven en werkt ruim 40 uur per week bij PDB. Voor dit werk reist hij door heel Nederland. Klager vraagt om strafonderbreking op grond van artikel 34 en 38 van de Regeling.
Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Het verzoek tot strafonderbreking is afgewezen omdat de noodzaak daartoe niet is aangetoond. Op grond van artikel 38 van de Regeling kan strafonderbreking verleend worden voor dringende omstandigheden van zakelijke aard. Daarbij dient te worden aangetoond dat de persoonlijke aanwezigheid noodzakelijk is en de zakelijke belangen al voorafgaand detentie bestonden. Op basis van het verzoek blijkt dat klager vanuit de z.b.b.i. bij het betreffende bedrijf werkzaam is en hij daarnaast ook een persoonlijk belang heeft bij de strafonderbreking aangezien zijn zoon ook meerijdt in de race. In alle redelijkheid is geconcludeerd dat de noodzaak voor zijn aanwezigheid onvoldoende is aangetoond. Hoewel niet direct aan de afwijzing ten grondslag gelegd, blijkt uit de stukken ook niet dat klagers zakelijke belang al voorafgaand aan de detentie bestond. Dat klager vanuit de z.b.b.i. waardevolle werkzaamheden voor het bedrijf verricht en het bedrijf daar graag een beroep op wil doen, maakt nog niet dat daarmee de noodzaak tot een strafonderbreking is vastgesteld.
Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De vrijhedencommissie van de p.i. Dordrecht heeft positief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag, mede omdat er een baangarantie na detentie is bij de werkgever die hem graag mee wil nemen naar het WK in Frankrijk. Hij heeft zich correct gedragen tijdens detentie en gaat goed om met aangeboden vrijheden.
De reclassering schat in een eerder uitgebrachte rapportage het recidiverisico en het risico op onttrekken aan de voorwaarden in als laag.
3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van 18 maanden met aftrek, wegens witwassen en verboden wapenbezit. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 6 februari 2019.
Klager heeft verzocht om strafonderbreking om van 8 tot en met 15 oktober 2018 voor het bedrijf PDB kartracing werkzaamheden uit te voeren tijdens het WK X30 in Le Mans in Frankrijk. Op grond van het bepaalde in artikel 38 van de Regeling kan eenmalig strafonderbreking worden verleend in verband met dringende omstandigheden van zakelijke aard. Daarbij geldt de eis dat de gedetineerde die om strafonderbreking verzoekt dient aan te tonen dat zijn persoonlijke aanwezigheid noodzakelijk is en dat de zakelijke belangen al voor aanvang van de detentie bestonden. Op grond van het bepaalde in artikel 5 van de Regeling kan verlof worden verleend om in het buitenland te verblijven tijdens dat verlof mits er sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals het overlijden van de levenspartner, ouder of kind van de gedetineerde. Uit hetgeen klager naar voren heeft gebracht blijkt voldoende dat klagers zakelijke belangen bestonden voor aanvang van zijn detentie. Immers was klager voor zijn verblijf in detentie al actief voor het bedrijf PDB kartracing en werkt hij er thans tijdens zijn verblijf in de z.b.b.i. Het afstellen van de karts voor de wedstrijden van de minirijders is uniek specialistisch werk, dat klager bij de overige wedstrijden van de minirijders in het weekend in Nederland ook verricht. Het gaat thans om het WK. Klagers werk dat hij vanuit de z.b.b.i. verricht bij PDB kartracing is geheel gericht op het in optimale conditie houden van de karts van de minirijders. Voornoemd bedrijf heeft klager een baangarantie gegeven voor na detentie. Niet is gebleken van contra-indicaties voor verlofverlening. De reclassering schat het recidiverisico en het risico op onttrekken aan de voorwaarden in als laag en er zijn geen aanwijsbare slachtofferbelangen in het geding. Bovendien heeft klager, zo blijkt uit het advies van de vrijhedencommissie, laten zien goed om te kunnen gaan met de hem geboden vrijheden, die er uit bestaan dat klager al geruime tijd weekendverloven geniet en 40 uur per week buiten de inrichting werkt bij PDB kartracing. Voorts is sprake van bijzondere omstandigheden voor verblijf in het buitenland, nu het gaat om deelname aan het WK dat in Frankrijk wordt gehouden.
Gelet op het vorenstaande zal het beroep gegrond worden verklaard en de bestreden beslissing worden vernietigd. De Minister zal worden opgedragen met inachtneming van de uitspraak van de beroepscommissie terstond na ontvangst van deze uitspraak een nieuwe beslissing te nemen.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing. Zij draagt de Minister op met inachtneming van de uitspraak van de beroepscommissie terstond na ontvangst van deze uitspraak een nieuwe beslissing te nemen.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C.M. van der Bas, voorzitter, J.G.A. van den Brand en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van bc. L. Vis-van Alff, secretaris, op 4 oktober 2018
secretaris voorzitter