nummer: R-930
betreft: [klager] datum: 29 oktober 2018
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. D.J. Troost, namens
[…], verder te noemen klager,
gericht tegen een op 19 juli 2018 genomen beslissing van de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister),
alsmede van de onderliggende stukken.
De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager en zijn raadsvrouw om het beroep schriftelijk toe te lichten.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het op 29 juli 2018 tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van incidenteel verlof afgewezen.
2. De standpunten
Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Klager meent dat de Minister niet in redelijkheid tot afwijzing van de verlofaanvraag van 29 juli 2018 heeft kunnen besluiten en dat geen zorgvuldige belangenafweging heeft plaatsgevonden. Daartoe dient het volgende.
De eerdere verlofaanvraag van 17 juni2018 heeft de Minister op 14 juni 2018 afgewezen, omdat een vervolgadvies van het Adviescollege Levenslanggestraften (hierna Adviescollege) nog niet beschikbaar was. In die afwijzende verlofbeslissing is niet aangevoerd dat het verlof geen doorgang zou kunnen vinden, omdat nog niet was beslist op het beroep tegen de plaatsingen in FPC de Kijvelanden. Dat strijdt met de afspraak van 11 juni 2018 met DJI dat klager hangende het beroep niet geplaatst zou worden in FPC de Kijvelanden. De Minister heeft in het besluit van 14 juni jl. de verlofaanvraag slechts afgewezen, omdat destijds nog geen vervolgadvies van het Adviescollege voorhanden was. Het is dan ook onbegrijpelijk dat de Minister in het bestreden besluit nu (terwijl inmiddels een positief vervolgadvies van het Adviescollege voorhanden is) de afwijzing wel motiveert op het feit dat nog geen plaatsing in FPC de Kijvelanden heeft plaatsgevonden. Dit klemt temeer, nu in dat vervolgadvies van het Adviescollege herhaaldelijk en zeer expliciet wordt gewezen op het belang van klager bij onverkorte voortzetting van de verlofverlening gedurende zijn verblijf in de p.i. in het kader van zijn re-integratie. De herbeoordeling in de gratieprocedure dient uiterlijk december 2019 plaats te vinden en tot op heden zijn aan klager slechts drie (begeleide) verloven verleend. Indien aan klager tot aan diens plaatsing in een FPC c.q. FPK verdere verloven onthouden worden, leidt dat zonder meer tot (verdere) vertraging van zijn re-integratieproces. Verder is uit de behandelrapportages van Fivoor geen enkele contra-indicatie voor verlofverlening gebleken, heeft het Adviescollege geadviseerd tot vierwekelijkse verlofverlening met afschaling van de begeleiding, heeft de p.i. Dordrecht positief geadviseerd tot verlofverlening en zijn de eerdere verloven tot op heden steeds succesvol verlopen.
Dat de Minister nu opnieuw de verlofaanvraag heeft afgewezen, is, gelet op het belang van klager en de bovengenoemde omstandigheden, volstrekt onbegrijpelijk. De Minister doet daarmee tekort aan het recht van klager om voldoende gelegenheid te krijgen vorderingen te maken in het kader van het re-integratietraject. Dat klemt temeer, omdat van enige noodzaak tot het uitstellen van beslissingen omtrent verlofverlening tot na de beslissing van de beroepscommissie in de zaak omtrent plaatsing in de FPC, niet is gebleken. Dat geldt overigens ook voor de overweging van de Minister dat geen verlof verleend kan worden, omdat de schematherapie, ondanks verzoek daartoe van klager, niet in de p.i. Dordrecht zal kunnen plaatsvinden. De behandelmodule “Partner in Beeld” was immers ten tijde van de verlofaanvraag nog niet afgerond. Klager is zodoende nog in de p.i. in behandeling. Bovendien volgt op geen enkele wijze uit het advies van het Adviescollege dat verlofverlening uitsluitend zou kunnen plaatsvinden in het kader van de schematherapie. De verloven dienen er slechts toe hem in staat te stellen de vorderingen die hij in zijn behandeling maakt, in de praktijk te brengen. Dat kan evenwel ook na afronding van die module. Aan klager moeten voldoende mogelijkheden geboden worden om te voorkomen dat die vorderingen in behandeling teniet worden gedaan door gebrek aan oefening. Tenslotte is ook de motivering van het besluit dat de verlofverlening niet op een zondag zou kunnen plaatsvinden, volstrekt onbegrijpelijk. Aan klager is immers reeds eerder op een zaterdag (30 december 2017) en op een zondag (13 mei 2018) verlof verleend. Daardoor was ook zijn gezin (onder wie zijn schoolgaande dochter) in de gelegenheid bij dat verlof aanwezig te zijn.
Klager wenst op te merken dat zijn beroep tegen de afwijzing van zijn verlofaanvraag bij beslissing van 14 juni 2018, gegrond is verklaard op 30 augustus 2018. De reden hiervoor is dat de Minister in zijn beslissing niet is ingegaan op klagers belang bij verlof en de afweging van dit belang tegen de gevolgen van verlof voor slachtoffers en nabestaanden. Ook in de onderhavige zaak heeft een dergelijke belangenafweging niet plaatsgevonden. Daarnaast wordt in het begeleid schrijven van de hoofdbehandelaar van klager, gevoegd bij de rapportage van de laatste module die Fivoor aan klager heeft aangeboden (Partner in Beeld), en in de evaluatie van de module wederom de nadruk gelegd op het belang van verlof.
Voorts stelt de Minister dat in de verlofaanvraag een onderbouwing van het verlofdoel in het licht van de behandeling ontbreekt. Klager heeft echter altijd zijn verlofdoelen afgestemd met zijn behandelaar. Daarbij was duidelijk dat klager oefenmogelijkheden moet krijgen voor het, buiten detentie, doorbrengen van tijd met zijn vrouw en kinderen. Dit wordt wederom bevestigd in de evaluatie van de laatste module. Enerzijds bevestigt dit het behandeldoel bij verlof, anderzijds toont dit ook direct aan waarom het van belang is dat klager in het weekend op verlof mag, omdat zijn gezin anders niet thuis is. Klagers vrouw werkt immers en zijn dochter en kleindochter gaan naar school.
Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht. De Minister ziet geen grond voor inwilliging van de verlofaanvraag. Het Adviescollege Levenslanggestraften vindt het, blijkens zijn advies, van belang dat klager verlof krijgt om de vorderingen die hij in zijn behandeling maakt, in praktijk te brengen. Het Adviescollege vindt het daarom ook van belang dat de verloven (gedeeltelijk) aansluiten bij de inhoud en het verloop van de behandeling. In overleg met de behandelaren kunnen volgens het Adviescollege bijpassende verlofdoelen voor ieder verlof worden opgesteld en uitgewerkt. Op dit moment ondergaat klager echter geen behandeling meer; deze is gezien de aanstaande overplaatsing naar een behandelsetting beëindigd. Aldus is geen sprake (meer) van een situatie waarin klager de vorderingen die hij in zijn – met het oog op resocialisatie en re-integratie noodzakelijke - behandeling maakt, in praktijk kan brengen. De verlofaanvraag bevat, waarschijnlijk om die reden, ook geen toelichting op de wijze waarop het verlof aansluit bij de behandeling. De Minister heeft de verlofaanvraag daarom afgewezen. Die beslissing is niet onredelijk of onbillijk.
Dat vorderingen die klager in de behandeling heeft gemaakt, weer teniet zouden worden gedaan door de weigering, zoals klager stelt, is niet gebleken of aannemelijk. Het valt evenmin in te zien dat de verlofweigering "zonder meer tot (verdere) vertraging van zijn re-integratieproces" zou leiden. Voor zover vertraging zou optreden in het re-integratieproces, is dat te wijten aan het verzet van klager tegen zijn plaatsing met het oog op behandeling in FPC de Kijvelanden. Daardoor kan immers de behandeling die noodzakelijk is met het oog op resocialisatie en re-integratie, niet starten. Klager heeft ook bezwaar gemaakt tegen de overwegingen in het besluit over verlof op zondag. Deze overweging is niet dragend voor de beslissing en het bezwaar hoeft pas aan de orde te komen als de hiervoor nog kort toegelichte motivering van de verlofweigering deze niet zou kunnen dragen. Dat eerder wel verlof op zondag is toegestaan, betekent niet dat altijd verlof op zondag zou moeten worden toegestaan. Vooral in een periode van personeelskrapte, vanwege de vakantie, kan een aanvraag voor verlof op zondag op die grond worden afgewezen.
3. De beoordeling
Klager is bij arrest van het gerechtshof Amsterdam van 28 februari 1994 veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf wegens doodslag, tweemaal poging tot doodslag, diefstal door middel van braak en bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht. Klager verblijft in verband hiermee sinds 1 december 1992 in detentie. Op 27 juli 2012 heeft klager een (eerste) gratieverzoek ingediend. Op dat verzoek is nog niet beslist.
Klager heeft verzocht om incidenteel verlof voor de duur van twaalf uur op 29 juli 2018, waarin klager activiteiten heeft gepland die binnen- en buitenshuis in het teken van gezin en familie staan. Het Openbaar Ministerie heeft positief geadviseerd ten aanzien van een verlof in het kader van klagers resocialisatieplan onder bewaking van DV&O en met toepassing van elektronisch toezicht.
De beroepscommissie stelt voorop dat zij reeds in haar tussenbeslissing van 31 augustus 2016 (16/1660/GV) heeft gewezen op het belang van deelname aan resocialisatieactiviteiten, waaronder verloven zijn begrepen, voor een zorgvuldige voorbereiding van een gratieverzoek van een levenslanggestrafte. De herbeoordeling in klagers gratieprocedure dient uiterlijk december 2019 plaats te vinden en aan klager zijn tot op heden slechts drie verloven verleend. Om een goede herbeoordeling mogelijk te maken zal klager tijdig een kans moeten krijgen om te laten zien dat hij vorderingen heeft gemaakt op het gebied van zijn re-integratie.
Het Adviescollege Levenslanggestraften heeft in zijn advies van 27 juni 2018 geadviseerd om klager, zolang hij nog in de p.i. verblijft, toestemming te verlenen in het kader van zijn re-integratie iedere vier weken op begeleid verlof te laten gaan. Tijdens deze verloven kan klager bovendien de vorderingen die hij in zijn behandeling maakt, in de praktijk brengen. Het Adviescollege overweegt voorts dat het uitsluitend argumenten voor een voortzetting van het verlenen van verlof en geen enkele contra-indicatie ziet. Gezien de positieve ontwikkeling van klager, het gunstige verloop van de verloven en de vorderingen tijdens zijn behandeling bij het Dok -thans Fivoor-, adviseert het Adviescollege tot geleidelijke afschaling van de beveiliging en tot het doelgericht inzetten van begeleiding door (een) deskundige sociotherapeut(en) tijdens de verloven.
Uit de evaluatie module Partner in beeld volgt dat het, nu de relatie tussen klager en zijn partner in de toekomst een belangrijke beschermende factor kan zijn, van belang is dat verlofdoelen die gerelateerd zijn aan de relatie kunnen worden bereikt door middel van verlof. Op die manier kan klager oefenen met situaties die hij tegenkomt wanneer hij met zijn partner en het gezin buiten de p.i. verblijft.
De Minister stelt in zijn beslissing van 19 juli 2018 dat de vraag of klager eventueel in aanmerking komt voor verlof onderdeel zou moeten zijn van de behandeling in FPC De Kijvelanden. Over eventuele verlofverlening wordt dan ook pas besloten, nadat de Raad uitspraak heeft gedaan in klagers beroep tegen de overplaatsing naar FPC De Kijvelanden.
Gelet op alle onderliggende stukken acht de beroepscommissie het niet wenselijk dat klager, gedurende de periode dat nog niet is beslist op het beroep inzake de overplaatsing van klager, niet op verlof kan gaan. Uit de behandelrapportages van Fivoor is van geen contra-indicatie voor verlofverlening gebleken en het Adviescollege heeft geadviseerd tot vierwekelijkse verlofverlening met afschaling van de begeleiding. Daarnaast heeft het Openbaar Ministerie positief geadviseerd tot verlofverlening en zijn de eerdere verloven van klager tot op heden succesvol verlopen. Ook acht de beroepscommissie het van belang dat klager in het kader van zijn re-integratie op verlof kan gaan, zodat klager kan oefenen met situaties die hij tegenkomt wanneer hij met zijn partner en gezin buiten de p.i. verblijft. Het afwijzen van een verlofverzoek, omdat het op een zondag is - zodat onder meer klagers partner aanwezig kan zijn -, is dan ook niet redelijk en billijk. Ook dient klager op verlof te kunnen gaan, zodat een juiste afweging kan worden gemaakt in klagers gratieverzoek en in de ambtshalve gratieprocedure die op 1 december 2019 moet zijn afgerond.
Voorts heeft de Minister, zoals reeds is overwogen in een eerdere beslissing van de RSJ van 30 augustus 2018,R-760, ook in deze zaak klagers belang bij verlof niet afgewogen tegen de gevolgen van een dergelijk verlof voor slachtoffers en nabestaanden.
Alles overwegende, in onderling samenhang en verband bezien, acht de beroepscommissie de beslissing van de Minister van 19 juli 2018 niet redelijk en billijk. Het beroep zal, gelet op het voorgaande, gegrond worden verklaard. De Minister zal worden opgedragen om binnen een termijn van vier weken alsnog een nieuwe beslissing te nemen. De beroepscommissie acht geen termen aanwezig om een tegemoetkoming toe te kennen.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing.
Zij draagt de Minister op een nieuwe beslissing te nemen - met inachtneming van de uitspraak van de beroepscommissie - binnen een termijn van vier weken na ontvangst van deze uitspraak.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. W.F. Korthals Altes, voorzitter, J.G.A. van den Brand en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.E.M. Meekenkamp, secretaris, op 29 oktober 2018.
secretaris voorzitter