Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ S-276, 22 augustus 2018, schorsing
Uitspraakdatum:22-08-2018

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          : S-276

Betreft : [verzoeker]    datum: 22 augustus 2018

 

De voorzitter van de beroepscommissie uit de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift, ingediend door mr. W.C. Alberts, namens

 

[…], verder verzoeker te noemen, verblijvende in FPC De Kijvelanden te Poortugaal, verder de inrichting te noemen.

Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 69, vierde lid, Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) in verbinding met artikel 64 Bvt, van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van het hoofd van de inrichting van 17 augustus 2018, inhoudende dat verzoeker wordt verplicht tot het ondergaan van een geneeskundige behandeling als bedoeld in artikel 16b, onder, a, Bvt (verder: a-dwangbehandeling) voor de periode van 17 augustus 2018 tot en met 9 november 2018.

De voorzitter heeft voorts kennisgenomen van het beroepschrift van 17 augustus 2018 alsmede van de schriftelijke inlichtingen van het hoofd van voornoemde inrichting van 21 augustus 2018.

 

1.         De standpunten

Verzoeker heeft zijn verzoek als volgt toegelicht. Verzoeker kan zich niet verenigen met de beslissing een dwangbehandeling toe te passen. De verklaring van de behandelend psychiater en van een niet bij de behandeling betrokken psychiater, die verzoeker kort voor het nemen van de beslissing heeft onderzocht, ontbreken. Er is geen sprake van een geestesstoornis op grond waarvan hem medicatie zou moeten worden toegediend. Hij verblijft ten onrechte in de inrichting. De bijwerkingen die hij tot op heden van antipsychotische medicatie heeft ondervonden zijn dusdanig ernstig dat deze niet opwegen tegen de resultaten die deze medicatie mogelijk heeft. Dit blijkt ook uit de vastgestelde bijwerkingen die verzoeker in het verleden ten gevolge van deze medicatie heeft ervaren. In december 2016 heeft verzoeker voor het laatst een dwangbehandeling gehad. Naar zijn idee is er sinds die periode geen sprake van een gedragsverandering. Vastgesteld is dat hij geen evident psychotische verschijnselen heeft. Voor zover behandeling noodzakelijk zou zijn, heeft verzoeker wel recht op een adequate behandeling. Dat de voorgestelde dwangbehandeling met de voorgestelde medicatie adequaat zal zijn, blijkt echter nergens uit. Te meer nu eerdere pogingen van het toedienen van antipsychotische medicatie zijn gestaakt vanwege het ontbreken van effect al dan niet in combinatie met de ernst van de bijwerkingen. Er is tevoren met verzoeker niet gesproken over dwangmedicatie en hij heeft uit het niets de beslissing ontvangen dat tot dwangmedicatie over wordt gegaan. Op grond waarvan de stelling wordt ingenomen dat een resocialisatietraject zonder medicatie niet mogelijk is, is verzoeker niet duidelijk. Te meer nu geen pogingen daartoe zijn ondernomen en de vergrote kans op psychotische klachten bij een afbouw van structuur en beveiliging niet nader is onderbouwd.

Uit de inlichtingen van het hoofd van de inrichting komt het volgende naar voren.

Op 3 mei 2018 heeft de behandelend psychiater een verklaring noodzakelijkheid a-dwangbehandeling opgesteld. Daarna heeft een onafhankelijk psychiater op 17 juli 2018 een second opinion noodzakelijkheid a-dwangbehandeling opgesteld. Deze verklaringen zijn als bijlagen bij de stukken gevoegd.. De dwangbehandeling is in het behandelplan van 10 juli 2018 van verzoeker opgenomen. Dit is tevens als bijlage bij de stukken gevoegd. Sinds verzoekers opname in de inrichting eind 2011 zijn er zonder resultaat vele pogingen gedaan om hem er toe te brengen om een hogere dosering van de huidige antipsychotische medicatie te accepteren. Verzoeker meent dat hij onterecht is opgenomen in de inrichting. Hij ontkent het indexdelict en de diagnose die bij hem is gesteld. Als gevolg hiervan weigert hij elk gesprek over zijn behandeling. Door zijn achterdocht en verzet tegen de behandeling, zowel medicamenteus als andere vormen van behandeling, is zijn functioneren ernstig beperkt en is de behandeling gestagneerd. Er zijn gesprekken, gedragstherapie en psycho-educatie aangeboden, maar verzoeker staat hier niet voor open. Er is op verschillende manieren geprobeerd hem medicamenteus te behandelen, maar dat is tot op heden niet gelukt. In een eerdere inrichting zijn enige pogingen gedaan tot behandeling met verschillende antipsychotica: zuclopentixol, olanzapine en risperidon. Zuclopentixol is gestaakt, omdat er oedeem zou zijn opgetreden. Van het risperidon depot werd verzoeker minder psychotisch, maar wel somberder. Het antipsychoticum clozapine is gestaakt nadat fasciitis necroticans is opgetreden. Dit is het gevolg geweest van een infectie en betrof een zeldzaam voorkomende complicatie. Bij opname in de inrichting in 2011 weigerde verzoeker verhoging van de medicatie olanzapine. De olanzapine (zonder ophoging) is hem vervolgens aangeboden met de bedoeling dat hij het zelf zou innemen. Hij weigerde echter de medicatie zelf te gaan halen bij de staf vanuit zijn levensovertuiging (boeddhisme). De medicatie is vervolgens op de rand van zijn bed gelegd en vertrouwd werd op inname. Verzoeker weigert echter bloedspiegelcontrole. Hij reageert niet op informatieverstrekking door de psychiater, vermijdt het contact, zondert zich af op zijn kamer en leidt een teruggetrokken bestaan. In april 2016 heeft verzoeker agressie laten zien in zijn houding, uitstraling en gedrag. Hij stopte met eten en drinken. Naar aanleiding hiervan is een b-dwangbehandeling gestart en bleek uit het bloedonderzoek dat hij geen olanzapine heeft gebruikt. Gedurende korte tijd is aripiprazol in depotvorm gegeven met een (te) lage bloedspiegel. Het gedrag en de psychotische verschijnselen lieten weinig verandering zien. In december 2016 is de b-dwangbehandeling gestaakt. Sindsdien neemt verzoeker geen antipsychotische medicatie meer. Verzoeker mijdt nog steeds contact en zonder zich af op zijn kamer. Hij lijkt vlak en leidt een teruggetrokken bestaan. Vanuit zijn boeddhistische levensovertuiging doet hij afstand van dagelijkse verplichtingen die aan de behandeling zijn verbonden. Hij weigert elk gesprek over zijn behandeling en bij alle pogingen, waarin hem informatie wordt gegeven, geeft hij geen enkele reactie. Ondanks de vele pogingen om het contact met verzoeker aan te gaan en hem te motiveren voor behandeling is het behandeltraject tot stilstand gekomen. Er is geen overeenstemming over het behandelplan. Bij verzoeker is sprake van een duidelijke kwetsbaarheid voor psychose waarbij de verschijnselen versterken onder invloed van cannabis, stress en voor hem onoverzichtelijke sociale situaties. Tot het indexdelict gebruikte verzoeker regelmatig hasj/marihuana, hetgeen mogelijk van invloed is geweest

op de psychotische verschijnselen. Na zijn arrestatie is hij gestopt met het gebruik van deze drug. In de inrichting weigert verzoeker mee te werken aan urinecontroles, waardoor het niet zeker is of hij drugs (heeft) gebruikt. Binnen de gestructureerde setting van de inrichting zijn er geen evident psychotische verschijnselen waarneembaar. Dit is te verklaren, omdat verzoeker een gestructureerd leven leidt. Het wordt hem toegestaan om zich terug te trekken en bepaalde activiteiten niet te doen. Dit betekent niet dat de psychotische kwetsbaarheid afwezig is. Integendeel: kleine krenkingen en alledaagse stressoren leiden tot stress en irritatie hetgeen onder andere blijkt uit het niet willen spreken van de psychiater. Daarnaast zijn de resttekenen van een psychose nog wel degelijk aanwezig: gedachtearmoede, slecht uitgewerkte persoonlijke toekomstplannen en affect vlakheid. Gelet op deze situatie is een resocialisatietraject zonder medicatie niet mogelijk. Het is van belang om de risico's op recidive voldoende terug te dringen om zo een

afbouw van de structuur en beveiliging mogelijk te maken. Zonder medicatie is de kans te groot dat verzoeker bij spanning of stress psychotische klachten krijgt. Het perspectief van verandering en een veilige terugkeer naar en in de samenleving is dan niet mogelijk. Psychologische begeleiding wordt niet voldoende geacht, gezien de beperkingen die er zijn in het interpersoonlijk communiceren. Aangezien verzoeker antipsychotische medicatie weigert, is een medicamenteuze a-dwangbehandeling noodzakelijk. Het behandelteam zal het effect en eventuele bijwerking( en) van de medicatie nauwkeurig monitoren. Verzoeker is telkens geïnformeerd over de situatie en het voornemen om de a-dwangbehandeling op te starten. Zowel door de behandelend psychiater, alsook door anderen die hem bezochten. Wanneer de psychiater bij hem langs ging voor een gesprek wilde verzoeker echter het contact niet aangaan. Hij boog zijn hoofd en bleef naar de grond kijken. Op een later moment zei verzoeker tegen de staf dat de psychiater hem

 bedreigd had en nare dingen tegen hem had gezegd. Aan alle procedurele vereisten voor het kunnen starten van de a-dwangbehandeling is voldaan. De a-dwangbehandeling is op dit moment noodzakelijk (doelmatig, proportioneel en subsidiair).

 

2.         De beoordeling

De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van een beslissing van het hoofd van de inrichting slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en beslist. Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing tot het toepassen van a-dwangbehandeling zodanig onredelijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van die beslissing van het hoofd van de inrichting. De voorzitter overweegt hieromtrent het volgende.

Op grond van artikel 16c juncto artikel 16b, onder a, Bvt kan het hoofd van de inrichting beslissen tot het toepassen van een zogenoemde a-dwangbehandeling indien aannemelijk is dat zonder die behandeling het gevaar, dat de stoornis van de geestvermogens de verpleegde doet veroorzaken, niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen. Doel van de a-dwangbehandeling is te voorkomen dat betrokkene langdurig op een speciale zorgafdeling of in de inrichting moet verblijven. Er behoeft geen sprake te zijn van dreigend (onmiddellijk) gevaar zoals bij de overige vormen van dwangbehandeling als bedoeld in artikel 26 Bvt en artikel 16b, onder b, Bvt.

Uit de stukken, waaronder verzoekers behandelingsplan en de verklaring van de behandelend psychiater blijkt dat bij verzoeker de diagnose paranoïde schizofrenie is vastgesteld en er mogelijk tijdens het indexdelict sprake was van een psychotisch toestandsbeeld. Getracht is om verzoeker antipsychotica te laten gebruiken maar daarbij heeft een ernstige complicatie plaatsgevonden. De inname van de medicatie is weinig kritisch door de huidige en de eerdere inrichting gecontroleerd. In augustus 2016 is een b-dwangbehandeling gestart met aripiprazol, maar die medicatie is nadat een zeer lage spiegel tijdens bloedcontroles werd gevonden en omdat verzoekers gedrag en psychiatrische verschijnselen weinig verandering lieten zien in december 2016 beëindigd. Op dit moment neemt hij geen antipsychotische medicatie. Opmerkelijk is de stabiliteit van verzoekers gedrag de afgelopen zes jaar ondanks het staken/starten van antipsychotische medicatie. De behandelend psychiater acht toepassing van een a-dwangbehandeling noodzakelijk om verzoeker, die weigert antipsychotische medicatie in te nemen, over te plaatsen naar een andere afdeling met meer ondersteuning en toezicht en nader somatisch onderzoek te laten verrichten. Er zal een proefperiode van drie maanden worden gehanteerd waarbij de bloedspiegel gecontroleerd dient te worden.

Uit de verklaring van de psychiater die niet bij de behandeling van verzoeker betrokken was, blijkt dat de psychiater ervan uitgaat dat er waarschijnlijk bij verzoeker sprake is van een persoonlijkheidsstoornis en schizofrenie. In de periode van 2009 tot 2011 zijn er pogingen gedaan om verzoeker met verschillende soorten antipsychotica, cisordinol, olanzapine en risperidon te behandelen. Cisordinol is gestaakt omdat er oedeem zou zijn opgetreden. Ook de behandeling met de andere twee soorten medicatie is gestaakt. Geen referenties worden gevonden naar het resultaat. In 2011 is clozapine middels een dwangbehandeling (middels intramusculaire injecties) toegediend. Dit is gestaakt nadat faciitis necroticans is opgetreden. Hierna is gestart met een risperidon depot waarvan wordt gemeld dat verzoeker minder psychotisch werd maar wel wat somberder. Na zijn overplaatsing in 2011 naar de onderhavige inrichting heeft verzoeker nog enige tijd olanzapine gebruikt waarvan het gebruik is gestaakt, omdat verzoeker toezicht op inname weigerde. De laatste periode van gedwongen behandeling is van augustus tot december 2016 met een depot aripiprazole. In de tussentijd zijn er enige somatische complicaties geweest onder andere type II diabetes. Na het staken van de medicatie wordt beschreven dat verzoeker rustig zijn gang gaat zolang men hem met rust laat. De onafhankelijk psychiater twijfelt en is er niet zeker van of verzoeker succesvol kan resocialiseren zonder medicamenteuze behandeling. Hij signaleert dat een rapporteur betwijfelt of antipsychotische behandeling verbetering zal geven. Voor zover bekend bij de onafhankelijk psychiater is er geen formele evaluatie door middel van symptoomscores geweest. Indien ECT, met dwang, in zicht zou komen adviseert de onafhankelijk psychiater om vroegtijdig advies en consultatie te vragen bij professor B. van het EMC.

Gelet op het vorenstaande en met name de verklaring van de onafhankelijk psychiater staat naar het voorlopig oordeel van de voorzitter onvoldoende vast of bij toepassing van een a-dwangbehandeling op dit moment voldaan wordt aan de eisen van doelmatigheid, proportionaliteit en subsidiariteit. Zo wordt met name de stelling dat resocialisatie zonder medicatie niet mogelijk is niet nader onderbouwd. Onder deze omstandigheden dient het verzoek om schorsing te worden toegewezen. De tenuitvoerlegging van de beslissing van het hoofd van de inrichting moet derhalve worden geschorst, in afwachting van de uitspraak van de beroepscommissie. De beroepscommissie zal het onderliggende beroep R-1224 op 5 september 2018 ter zitting behandelen.

 

3.         De uitspraak

De voorzitter wijst het verzoek toe en schorst de beslissing van het hoofd van de inrichting in afwachting van de uitspraak van de beroepscommissie.

 

 

Aldus gegeven door mr. R.M. Maanicus, voorzitter, in tegenwoordigheid van

mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 22 augustus 2018.

 

 

      

 

                        secretaris                                                       voorzitter

Naar boven