Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-326, 28 augustus 2018, beroep
Uitspraakdatum:28-08-2018

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

nummer:          R-326

betreft: [Klager]           datum: 28 augustus 2018

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van de directeur van de locatie Scheveningen, gericht tegen een uitspraak van 5 maart 2018 van de beklagcommissie bij voormelde inrichting, gegeven op een klacht van […], verder te noemen klager, alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 13 juli 2018, gehouden in het Justitieel Complex Zaanstad, is gehoord mevrouw […], plaatsvervangend vestigingsdirecteur bij de locatie Scheveningen. Hoewel klager, die zich inmiddels in vrijheid bevindt, op behoorlijke wijze was opgeroepen, is hij niet ter zitting verschenen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie

Het beklag betreft het feit dat de plaatsing in een kliniek in het kader van de extramurale fase van de aan klager opgelegde maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD) niet is doorgegaan en geen alternatief plan was opgesteld (SC-2018-000020).

De beklagcommissie heeft het beklag gegrond verklaard en klager een tegemoetkoming van € 25,= toegekend op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2.         De standpunten van de directeur en klager

De directeur heeft in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klager is op 17 oktober 2017 met een indicatiestelling via het Informatiesysteem Forensische Zorg (IFZO) en een aanmelding voor Regionale Instelling voor Beschermende Woonvormen (RIBW) Fonteynenburg naar de penitentiaire inrichting (p.i.) Nieuwegein overgeplaatst. Op 16 november 2017 heeft Fonteynenburg besloten klager niet op te nemen. Klager verbleef op dat moment reeds vier weken in de p.i. Nieuwegein. Nu klager niet in de locatie Scheveningen verbleef op het moment dat de beslissing van Fonteynenburg klager voor opname af te wijzen is genomen, had het ook niet op de weg van klagers casemanager bij de locatie Scheveningen gelegen klager – nadat bleek dat hij niet in Fonteynenburg kon worden geplaatst – terstond bij andere instanties aan te melden. Het oordeel van de beklagcommissie dat het de directeur van de locatie Scheveningen is aan te rekenen dat het ISD-traject van klager onvoldoende voortvarend is verlopen, is dan ook onjuist. 

Klager heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie, in beroep niet toegelicht.

3.         De beoordeling

Klager heeft zich – kort gezegd – beklaagd over de voortgang van zijn ISD-traject. De beklagcommissie heeft geoordeeld dat het ISD-traject van klager onvoldoende voortvarend is verlopen en heeft het beklag zodoende gegrond verklaard.

Op grond van het bepaalde in artikel 38s, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (Sr) kan de rechter op vordering van het Openbaar Ministerie, op verzoek van de verdachte of diens raadsman, dan wel ambtshalve bij of na het opleggen van een ISD-maatregel beslissen tot een tussentijdse beoordeling van de noodzaak van de voortzetting van de tenuitvoerlegging van die maatregel. In de memorie van toelichting op voormeld artikel 38s Sr (Kamerstukken II 2002/03, 28 980, nr. 3) staat, voor zover in dit kader van belang, het volgende:

“Deze bepaling schept een extra waarborg voor een zorgvuldige toepassing van de regeling. Zij voorziet in de mogelijkheid dat de rechter bij het opleggen van de maatregel bepaalt dat hij tussentijds wenst te worden voorgelicht over het verloop van de behandeling. De rechter kan er, zeker in de begintijd, waarin met het nieuwe strafrechtelijke instrument nog de nodige ervaring moet worden opgedaan, behoefte aan hebben na te gaan of de door hem opgelegde maatregel beantwoordt aan de daarmee beoogde doeleinden. De mogelijkheid van een tussentijdse rechterlijke controle is in het belang van een zorgvuldige tenuitvoerlegging van de maatregel.” 

Een veroordeelde kan de rechter op grond van artikel 38s Sr zes maanden na aanvang van de tenuitvoerlegging van de maatregel verzoeken te toetsen of voortzetting van de tenuitvoerlegging van de ISD-maatregel noodzakelijk is. De rechter dient daarbij, gelet de memorie van toelichting, te kijken naar het verloop van de maatregel en na te gaan of de maatregel beantwoordt aan het doel waarvoor deze is opgelegd.

Nu voor klachten over onder meer het verloop, de inhoud, de doelmatigheid en de zorgvuldigheid van de behandeling een afzonderlijke procedure, geregeld in artikel 38s Sr, bestaat, kan daarover niet op grond van artikel 60 van de Pbw worden geklaagd. De beroepscommissie verwijst daarbij naar haar uitspraak van 20 oktober 2017, 16/4169/GA en 17/0672/GA. Tegen de achtergrond van het voorgaande had klager niet in zijn klacht moeten worden ontvangen. De beroepscommissie zal de uitspraak van de beklagcommissie vernietigen en klager alsnog niet-ontvankelijk in zijn beklag verklaren.   

4.         De uitspraak

De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart klager alsnog niet-ontvankelijk in zijn beklag.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.M. van der Nat, voorzitter, J.G.A. van den Brand en U.P. Burke, leden, in tegenwoordigheid van Y.L.F. Schuren, secretaris, op 28 augustus 2018.

 

 

            secretaris         voorzitter

Naar boven