Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-237, 23 augustus 2018, beroep
Uitspraakdatum:23-08-2018

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

nummer:          R-237

betreft: [klager]            datum: 23 augustus 2018

 

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 74, tweede lid, van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen (Bjj) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van de directeur van de justitiële jeugdinrichting (j.j.i.) Teylingereind te Sassenheim, gericht tegen een uitspraak van 22 januari 2018 van de beklagcommissie bij voormelde j.j.i., gegeven op een klacht van […], geboren op [1998], verder te noemen klager, alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 14 juni 2018, gehouden in de rechtbank Midden-Nederland te Utrecht, is gehoord namens de voormelde directeur gehoord […], jurist.

Als toehoorder was aanwezig dr. J.G. Vinke, lid van de Raad. 

Hoewel voor klagers vervoer naar de zitting was zorg gedragen, heeft hij geen gebruik gemaakt van zijn recht om ter zitting te worden gehoord.

De raadsman van klager, mr. M.E. Pennings, heeft op 14 juni 2018 schriftelijk kenbaar gemaakt niet ter zitting te zullen verschijnen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie

Het beklag betreft de beslissing van de directeur tot het intrekken van klagers verlof op 21 november 2017 (TE 2017/285).

De beklagcommissie heeft het beklag gegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven en aan klager is een tegemoetkoming toegekend ter hoogte van een bedrag van € 5,=. 

2.         De standpunten van de directeur en klager

Namens de directeur is in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.

De beklagcommissie is met de uitspraak buiten de omvang van het geschil getreden. Klager heeft immers uitsluitend geklaagd over het inhoudelijke aspect van de beslissing en niet over de formele vereisten ten aanzien van de intrekking van het verlof.

De reden voor het intrekken van het verlof op 21 november 2017 is gelegen in het feit dat er op die dag op de groep van klager een steekwapen gevonden. In het kader van de orde en veiligheid in de inrichting heeft de hele groep, dus ook klager, een ordemaatregel opgelegd gekregen, in verband met het verrichten van onderzoek.

Anders dan de beklagcommissie heeft overwogen, is artikel 39 Rjj volgens het inzicht van de directeur geen nadere uitwerking van artikel 30, vierde lid, Bjj, maar een op zichzelf staande bepaling. Deze bepaling, die een andere grondslag voor intrekking van het verlof biedt, richt zich op de gewijzigde omstandigheden bij een reeds verleend verlof. Artikel 30 Bjj ziet op intrekking van het verlofplan en de machtiging, terwijl artikel 39 Rjj ziet op een eenmalig gepland verlof. In het Rjj staan geen vereisten vermeld waaraan de beslissing op basis van artikel 39 Rjj moet voldoen. Het is volgens de inrichting aannemelijk dat bij zwaarwegender gronden, de beslissing aan zwaardere vereisten moet voldoen en dat dit in casu achterwege kon worden gelaten.   

Een verlofbeweging was niet passend binnen het onderzoek dat moest worden verricht in verband met het aantreffen van het steekwapen. Bovendien bestaat er geen recht op verlof. De Bjj maakt expliciet onderscheid tussen artikelen die een verplichting van een directeur aanduiden, artikelen die een recht van een jeugdige behelzen en zogeheten ‘kan’-bepalingen die de directeur de mogelijkheid bieden om te voorzien in bepaalde zaken. Verlof valt uitdrukkelijk in de laatste categorie.  

Het is niet juist dat klager niet is gehoord omdat wegens vereiste spoed het horen achterwege moest worden gelaten. Overigens is het zo dat klager wel is gehoord, in het kader van de opgelegde ordemaatregel. Er is nog nagedacht over de mogelijkheid van het compenseren van klager voor de ontstane situatie waarin hij een verlof had gemist, maar dit bleek niet mogelijk in verband met de opbouw van het verloftraject.

Mocht artikel 39 Rjj toch worden aangemerkt als een beslissing op grond van artikel 30, vierde lid Bjj, waarbij de hoor- en mededelingsplicht geldt, dan zal de inrichting het beleid ter zake aanpassen.

Klager heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie, in beroep niet toegelicht.

3.         De beoordeling

De centrale vraag die voorligt is of de beslissing van de directeur valt aan te merken als een beslissing waarbij klager gelet op artikel 30, vierde lid, Bjj en met inachtneming van de artikelen 61, eerste lid onder g, en 62 Bjj ter zake had moeten worden gehoord en tevens een schriftelijke mededeling uitgereikt had moeten krijgen. 

De beroepscommissie overweegt in dat verband als volgt.

Op de groep van klager is op 21 november 2017 een steekwapen aangetroffen, waarna in verband met de orde en veiligheid in de inrichting en het verrichten van onderzoek naar de toedracht van het incident iedereen op de groep een ordemaatregel opgelegd heeft gekregen. Klagers verlof dat gepland stond voor die dag, is ingetrokken. De intrekking van het verlof heeft volgens de inrichting plaatsgevonden op basis van artikel 39 Rjj, in verband met ‘gewijzigde omstandigheden’. Zolang er onderzoek op de groep plaatsvond, was het van belang dat klager in de inrichting verbleef. 

Artikel 30, vierde lid, Bjj houdt in dat de directeur het verlof van een jeugdige kan intrekken, indien dit noodzakelijk is met het oog op de bescherming van de maatschappij tegen de gevaarlijkheid van de jeugdige, voor de veiligheid van anderen dan de jeugdige of de algemene veiligheid van personen of goederen of indien de jeugdige een bepaalde voorwaarde niet nakomt.

Artikel 30, vijfde lid, Bjj houdt in dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur nadere regels worden gesteld met betrekking tot het verlaten van de inrichting bij wijze van verlof. Deze regels betreffen in elk geval de criteria waaraan een jeugdige moet voldoen om voor het verlof in aanmerking te komen, de bevoegdheid tot en de wijze van verlening, weigering, beperking en intrekking alsmede de duur, frequentie en het doel van het verlof en de voorwaarden die aan het verlof kunnen worden verbonden. Het Rjj is de AMvB waarin dit nader wordt uitgewerkt. Blijkens de nota van toelichting bij het Rjj (Staatsblad 2001, 350) betreft hoofdstuk 6 (verlof) van het Rjj de nadere regelgeving als bedoeld in artikel 30, vijfde lid, Bjj. Dat artikel 39 Rjj een op zichzelf staande bepaling is, zoals de directeur stelt, kan om die reden dan ook niet worden gevolgd. Het artikel betreft een uitwerking van de verlofregeling in de Bjj.  

De beroepscommissie is net als de beklagcommissie van oordeel dat artikel 39 Rjj een nadere uitwerking van artikel 30 Bjj betreft en een ruimere mogelijkheid biedt om beslissingen ten aanzien van verlof te nemen dan alleen het intrekken ervan. Evenals de beklagcommissie ziet de beroepscommissie geen aanknopingspunten om de intrekking van een verlofbeweging als in de onderhavige zaak, ook al is sprake van een ‘lichtere variant’ omdat het verlof voor één dag is ingetrokken, niet aan te merken als intrekking van verlof, waarvoor artikel 61, eerste lid onder g in samenhang met artikel 62 Bjj zou gelden. Klager had ter zake dan ook moeten worden gehoord en hij had een schriftelijke mededeling van de beslissing uitgereikt moeten krijgen.

De inrichting heeft het standpunt ingenomen dat de beklagcommissie buiten de omvang van de klacht is getreden, omdat klager niet heeft geklaagd over vormverzuim met betrekking tot het intrekken van het verlof, maar uitsluitend over inhoudelijke aspecten van de beslissing. De beroepscommissie overweegt in dat verband dat het horen van klager en het uitgereikt krijgen van een schriftelijke mededeling waarin de beslissing uiteen is gezet, essentiële vereisten zijn om te kunnen toetsen of de ‘gewijzigde omstandigheden’ rechtvaardigen dat het verlof van klager wordt ingetrokken. Het betreft derhalve essentiële onderdelen aangaande het beklag, waardoor ambtshalve toetsing gerechtvaardigd te noemen is.

Nu klager niet is gehoord en geen schriftelijke mededeling van de beslissing aan hem is uitgereikt, komt de beroepscommissie tot de conclusie dat sprake is van vormverzuimen. De beroepscommissie stelt in dat verband volledigheidshalve nog vast dat er blijkens de mededeling van de inrichting geen situatie bestond waardoor niet kon worden overgegaan tot het horen van klager, omdat vereiste spoed zich daartegen zou hebben verzet. Het niet horen van klager ter zake van het verlof is een bewuste keuze van de inrichting geweest, omdat klager daarop volgens de inrichting geen recht had. De beroepscommissie is gelet op het bovenstaande van oordeel dat op de inrichting de plicht rust jeugdigen bij een dergelijke beslissing te horen en tevens een schriftelijke mededeling van de beslissing uit te reiken.

Hetgeen in beroep is aangevoerd kan naar het oordeel van de beroepscommissie dan ook niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagcommissie. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie, met aanvulling van de gronden.

Deze uitspraak is gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. M. Iedema, voorzitter,

mr. E. Lucas en drs. W.A.Th. Bos, leden, bijgestaan door mr. M. Simpelaar, secretaris, op 23 augustus 2018

 

 

 

            secretaris         voorzitter

 

 

Naar boven