Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-396, 17 juli 2018, beroep
Uitspraakdatum:17-07-2018

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

 

 

 

nummer:          R-396

betreft: [klager]            datum: 17 juli 2018

 

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. N.A. de Kock, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een op 16 april 2018 genomen beslissing van de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister), alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsvrouw om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

 

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

De Minister heeft klagers verzoek om verlenging van een reeds aan hem verleende strafonderbreking afgewezen.

 

2.         De standpunten

Door en namens klager is het beroep als volgt – samengevat – toegelicht.

In de bestreden beslissing komt onvoldoende naar voren waarom het verzoek om verlenging van de reeds verleende strafonderbreking van zeven dagen is afgewezen. Indien dit verzoek wordt toegewezen, heeft klager de gelegenheid zijn vriendin langer te ondersteunen en zaken voor het café te regelen. De huisarts van klagers vriendin heeft te kennen gegeven dat zijn vriendin, vanwege een miskraam, niet in staat is op een normale manier te functioneren. Om die reden kan zij ook niet langer in het café werken. Nu klagers vriendin aan een posttraumatisch stresssyndroom lijdt, adviseert de huisarts psychische en psychiatrische ondersteuning of behandeling. Klager heeft nog geen vervanging kunnen regelen. Aangezien het café voor klager en zijn vriendin hun enige inkomstenbron is en het café voor klager een belangrijke motivator vormt om justitiecontacten te voorkomen, is het van belang dat de reeds verleende strafonderbreking voor de duur van zeven dagen worden verlengd. Klager verzoekt een tegemoetkoming toe te kennen en de Minister te veroordelen in de in het kader van onderhavig beroep gemaakte kosten.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt – samengevat – toegelicht.

Bij beslissing van 10 april 2018 is klager strafonderbreking verleend voor de duur van zeven dagen, teneinde zijn vriendin na een miskraam bij te staan en zijn café draaiende te houden. Klager heeft met zijn vriendin een café opgestart en voor aanvang van zijn detentie vervanging geregeld. Door de miskraam kan klagers vriendin op dit moment niet in het café werken. Nu het café een positieve factor vormt in het kader van zijn resocialisatie, ondersteunt de reclassering klagers verlofaanvraag. Uit de verklaring van de huisarts komt naar voren dat klagers vriendin dringend psychische en psychiatrische ondersteuning of behandeling nodig heeft. Uit deze verklaring volgt echter niet dat klagers aanwezigheid van belang is voor haar herstel. Ook de medisch adviseur acht strafonderbreking op medische gronden niet geïndiceerd. Ook is niet gebleken dat de hulp van derden niet ingeschakeld kan worden. Uit het schrijven van klagers vriendin blijkt dat, nu zij daartoe niet in staat is, vrienden en familie proberen het café draaiende te houden. Ook heeft klager niet aangetoond welke acties hij gedurende de verleende strafonderbreking heeft ondernomen of tijdens de eventuele verlenging van de strafonderbreking gaat ondernemen om een vervanger voor het café te regelen. Evenmin is gebleken dat klagers aanwezigheid noodzakelijk is. Hiertoe wordt verwezen naar het advies van de advocaat-generaal. 

Op klagers (initiële) verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.

De vrijhedencommissie heeft positief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag.

De advocaat-generaal bij het ressortparket te Arnhem-Leeuwarden heeft positief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag, onder de voorwaarde van een locatieverbod, locatiegebod en een contactverbod met de slachtoffers en de medeverdachte. Gelet op de einddatum van klagers detentie en de voor de slachtoffers ingrijpende geweldsdelicten is het verlenen van strafonderbreking voor de duur van twee weken te lang. Een algemeen verlof voor de duur van zestig uren is uitgangspunt. De zakelijke belangen kunnen vanuit detentie worden behartigd. De mogelijkheid een afspraak bij de gynaecoloog bij te wonen, kan ook door middel van een kortdurend verlof worden gerealiseerd.

De medisch adviseur acht strafonderbreking op medische gronden niet geïndiceerd. Klagers partner heeft recentelijke een miskraam gehad. Mevrouw heeft het emotioneel zwaar en heeft daardoor moeite de eigen zaak draaiende te houden. De aanwezigheid van klager echter is voor de gezondheid van zijn partner niet onontbeerlijk. Er is sprake van sociale problematiek. De verklaring van de huisarts doet aan het voorgaande niet af.

De politie heeft het verlofadres geverifieerd en in orde bevonden.

 

3.         De beoordeling

Klager ondergaat een gevangenisstraf van drie jaren met aftrek, waarvan negen maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, wegens diefstal met geweld en afpersing. Aansluitend dient hij een gevangenisstraf van tien maanden te ondergaan in verband met de tenuitvoerlegging van een aan hem opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf. De einddatum van klagers detentie is thans bepaald op 1 mei 2019.

Artikel 34 van de Regeling bepaalt dat strafonderbreking kan worden verleend wegens zodanig bijzondere omstandigheden in de persoonlijke sfeer, dat niet kan worden volstaan met een andere vorm van verlof. Ingevolge artikel 35 van de Regeling wordt bij het bepalen van de duur van de strafonderbreking rekening gehouden met de omstandigheden van het geval. De strafonderbreking duurt minimaal twee etmalen en maximaal drie maanden. Op grond van artikel 38 van de Regeling kan strafonderbreking eenmalig worden verleend in verband met dringende omstandigheden van zakelijke aard. De gedetineerde dient aan te tonen dat zijn persoonlijke aanwezigheid noodzakelijk is en dat de zakelijke belangen al voor aanvang van de detentie bestonden.

Klager verzoekt om verlenging van een reeds aan hem verleende strafonderbreking voor de duur van zeven dagen, teneinde zijn vriendin na een miskraam te ondersteunen en een vervanger te regelen voor het café dat hij samen met zijn vriendin exploiteert.

Ter ondersteuning van voornoemd verzoek om verlenging van de eerder verleende strafonderbreking heeft klager een schrijven van 13 april 2018 van de huisarts van klagers partner overgelegd. De huisarts verklaart dat klagers vriendin lijdt aan een posttraumatische stressstoornis die verband houdt met de miskraam die zij heeft gehad en dat zij dringend psychische en psychiatrische ondersteuning of behandeling nodig heeft. Hiervoor is zij aangemeld bij een regionale ziekenhuisgroep. In de bestreden beslissing is vermeld dat – voor de beoordeling van onderhavig verzoek – voormelde verklaring van de huisarts aan de medisch adviseur is voorgelegd. De medisch adviseur heeft daarop te kennen gegeven dat strafonderbreking op medische gronden niet is geïndiceerd. Hoewel uit de stukken volgt dat de zakelijke belangen reeds voor aanvang van klagers detentieperiode bestonden, is in kader van onderhavig verzoek om verlenging van de strafonderbreking de noodzaak van klagers persoonlijke aanwezigheid teneinde een vervanger te regelen voor zijn café onvoldoende vast komen te staan. Niet is gebleken dat het voorgaande niet aan derden kan worden uitbesteed, althans dat dit niet vanuit detentie kan worden gerealiseerd. Gelet op het vooroverwogene en nu klager reeds in de vorm van strafonderbreking voor de duur van zeven in de gelegenheid is gesteld zijn vriendin te ondersteunen en een vervanger te regelen voor de exploitatie van zijn café, is onvoldoende gebleken van de noodzaak tot verlenging van de strafonderbreking voor de duur van zeven dagen. Derhalve kan de beslissing van de Minister, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.

De beroepscommissie merkt op dat de Pbw noch de Penitentiaire maatregel de mogelijkheid kent een of beide partij(en) in de kosten van de beroepsprocedure te veroordelen. Klagers verzoek de Minister te veroordelen in de in het kader van onderhavig beroep gemaakte kosten wordt dan ook afgewezen.

 

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. W.F. Korthals Altes, voorzitter, J.G.A. van den Brand en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van M.G. Bikker, secretaris, op 17 juli 2018

 

 

 

 

 

 

            secretaris         voorzitter

 

Naar boven