Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-218, 27 augustus 2018, beroep
Uitspraakdatum:27-08-2018

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

nummer:          R-218

 

betreft: [klager]            datum: 27 augustus 2018

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. C.M.P. Jongsma, namens

[…], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 12 februari 2018 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Groot Alphen te Alphen aan den Rijn, alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

De beroepscommissie heeft de directeur van de p.i. Groot Alphen in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager en zijn raadsman om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

 

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie

Het beklag betreft de beslissing van 19 december 2017 tot afwijzing van klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof.

 

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven (AR-2018-12).

 

2.         De standpunten

Namens klager is het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in beroep als volgt toegelicht.

Klager wenste tijdens het verlof praktische zaken te regelen, zoals de aanvraag van een uitkering en een rijbewijs. Hij wilde zijn verlof geheel in het teken van zijn terugkeer in de samenleving laten staan. Zijn belangen hadden moeten prevaleren. De directeur had geen vertrouwen in een goed verloop van het verlof, omdat klager is veroordeeld voor het plegen van een eenvoudige mishandeling van zijn vriendin tijdens detentie. Zij komt ook daarna nog bij klager op bezoek. Er is dan ook geen sprake van een ernstige verstoring van de orde. Het ligt niet voor de hand dat klager hetzelfde strafbare feit nogmaals pleegt, nu alles in orde is met zijn vriendin. Van enige andere contra-indicatie voor verlofverlening is niet gebleken.

De directeur heeft het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in beroep als volgt toegelicht.

Klager is sinds 11 september 2016 gedetineerd. Op 8 augustus 2017 is hij geplaatst in de zeer beperkt beveiligde inrichting (z.b.b.i.) van de penitentiaire inrichting (p.i.) Dordrecht. In die periode heeft hij een nieuw delict gepleegd, waarvoor hij is veroordeeld. Op grond hiervan is klager onbetrouwbaar gebleken in het nakomen van afspraken en was sprake van een gevaar voor ernstige verstoring van de openbare orde of het plegen van strafbare feiten. Het feit dat klagers verhouding met zijn vriendin is hersteld en hij zijn verlof wilde gebruiken voor het aanvragen van een uitkering en een rijbewijs, is ondergeschikt aan het voorgaande.

 

3.         De beoordeling

Klager onderging een gevangenisstraf van 14 maanden met aftrek, wegens het zich onder invloed in het verkeer zo gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval plaatsvond, waardoor een ander zwaar lichamelijk letsel werd toegebracht. Aansluitend onderging hij de tenuitvoerlegging van twee voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraffen (90 dagen en 21 dagen) en 37 dagen detentie als gevolg van uitstel van zijn voorwaardelijke invrijheidstelling. Hij is op 26 maart 2018 in vrijheid gesteld.

Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers eerste verlofaanvraag. Hij kon in totaal twee verlofaanvragen indienen.

Vooropgesteld dient te worden dat bij verzoeken tot algemeen verlof een belangenafweging dient te worden gemaakt tussen enerzijds het individuele belang van de gedetineerde zich tijdig en goed te kunnen voorbereiden op zijn terugkeer in de maatschappij en anderzijds het algemeen belang van – onder meer – de orde, rust en veiligheid in de samenleving en een ongestoorde tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf.

Op basis van de stukken is vast komen te staan dat klager tijdens zijn detentieperiode een nieuw delict heeft gepleegd, te weten de mishandeling van zijn vriendin, waarvoor hem een gevangenisstraf is opgelegd. Uit het dossier blijkt voorts dat klager de relatie met zijn vriendin heeft hersteld en dat zij hem komt bezoeken in de inrichting. Klager heeft zijn verlofaanvraag ingediend voor het aanvragen van een uitkering en een nieuw rijbewijs. Alles in overweging nemende is de beroepscommissie van oordeel dat de beslissing van de directeur, mede gelet op de op dat moment naderende einddatum van klager, als onredelijk en onbillijk moet worden aangemerkt. De beroepscommissie verklaart het beroep derhalve gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond. Nu gebleken is dat klager inmiddels in vrijheid is gesteld en het alsnog verlenen van algemeen verlof niet aan de orde is, zal klager de nader te noemen tegemoetkoming worden toegekend. 

 

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond.

Zij kent klager een tegemoetkoming toe van € 50,=.

 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. W.F. Korthals Altes, voorzitter, J.G.A. van den Brand en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van

mr. R. Smeijers, secretaris, op 27 augustus 2018.

 

 

 

 

 

 

 

            secretaris         voorzitter

 

Naar boven