Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-209, 18 juli 2018, beroep
Uitspraakdatum:18-07-2018

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

nummer:          R-209

Betreft: [klager]            datum: 18 juli 2018

 

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. F.W.M. Hopmans, namens

[…], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 26 maart 2018 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Vught, alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

De beroepscommissie heeft de directeur van bovengenoemde inrichting in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager en zijn raadsvrouw om het beroep schriftelijk toe te lichten.

 

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

 

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie

Het beklag betreft de beslissing van 14 februari 2018 tot afwijzing van klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof (VU-2018-000332).

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

 

2.         De standpunten

Door en namens klager is het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in beroep als volgt – samengevat – toegelicht.

Klager verzoekt om algemeen verlof teneinde een gesprek met de kinderorthopedagoog over zijn zoon te kunnen bijwonen. Van onttrekking aan zijn detentie is geen sprake. Klager wilde zich bij de p.i. Grave melden, maar werd niet binnengelaten. Daarop is klager naar de woning van zijn moeder gegaan, waar de politie hem een aantal weken later heeft opgepakt. Nu de onttrekkingsstatus telkenmale aan afwijzende beslissingen over verlof ten grondslag wordt gelegd, wordt een succesvolle terugkeer in de maatschappij onmogelijk gemaakt. Klagers detentieperiode zal waarschijnlijk over een maand worden beëindigd, daar klager bezig is met de afbetaling van zijn schuld aan het Centraal Justitieel Incassobureau. Verder is de stelling van de directeur dat sprake zou zijn van gebleken onbetrouwbaarheid met betrekking tot het nakomen van afspraken, onbegrijpelijk. De keer dat klager van balkon naar balkon is gesprongen op het moment dat de politie bij hem voor de deur stond, had te maken met zijn vrees voor de politie. Kort daarvoor heeft de politie klager zeer hardhandig aangepakt, naar aanleiding waarvan hij aangifte heeft gedaan. Ook van een gevaar voor verstoring van de openbare orde is geen sprake, althans dit gevaar kan door middel van toepassing van elektronische controle worden ondervangen. Aangezien het om een belangrijk gesprek over zijn zoon gaat, zal klager deze afspraak nakomen. Nu de einddatum van klagers detentieperiode nadert, is het verlenen van verlof in het belang van zowel klager als de maatschappij. Klager beschikt over een aanvaardbaar verlofadres. Verzocht wordt een tegemoetkoming toe te kennen.

De directeur heeft het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in beroep als volgt – samengevat – toegelicht.

Klagers voorlopige hechtenis was van 7 augustus 2017 tot 21 augustus 2017 geschorst. Op laatstgenoemde datum had klager zich om 13:00 uur bij de rechtbank moeten melden. Dat heeft hij niet gedaan. Vanwege klagers signalering werd hij niet in de p.i. Grave toegelaten. De mededeling van een administratief medewerker van de p.i. Grave dat klager zich bij de portier van de inrichting kon melden, betekent niet dat klager binnengelaten zou worden. Klager heeft tot zijn aanhouding op 20 september 2017 de mogelijkheid gehad contact op te nemen met de politie. Op het moment dat de politie klager wilde oppakken, vluchtte klager van balkon naar balkon om zich aan zijn aanhouding tot onttrekken. Uit de inlichtingen van de politie blijkt voorts dat klager zich bij een eerder genoten verlof niet op het verlofadres, maar op het woonadres van zijn ex-vriendin heeft opgehouden. De reclassering schat het recidiverisico en het risico op het zich onttrekken aan voorwaarden als hoog in.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.

De politie heeft negatief geadviseerd ten aanzien van het verlofadres, vanwege een ernstig vermoeden dat klager zal proberen zich aan de detentie te onttrekken. Evenals bij een eerdere verlofaanvraag heeft klager het woonadres van zijn moeder als verlofadres opgegeven. Volgens klagers ex-vriendin echter heeft klager tijdens dat eerder genoten verlof de gehele periode bij haar verbleven. Klagers moeder wilde aan de wijkagent geen informatie over klagers daadwerkelijke verblijfsplaats verstrekken. Gelet op het voorgaande wordt negatief geadviseerd, ongeacht welk verlofadres klager opgeeft.

 

3.         De beoordeling

Klager ondergaat een gevangenisstraf van achttien maanden met aftrek, waarvan negen maanden voorwaardelijk, in verband met oplichting. Aansluitend dient hij in het kader van de wet Terwee 163 dagen vervangende hechtenis te ondergaan in verband met een schadevergoedingsmaatregel van € 13.606,13 (inclusief verhoging). De einddatum van klagers detentie is thans bepaald op 2 oktober 2018.

Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers derde verlofaanvraag. Hij kan in totaal vier verlofaanvragen indienen.

Vooropgesteld dient te worden dat bij verzoeken tot algemeen verlof een belangenafweging dient te worden gemaakt tussen enerzijds het individuele belang van de gedetineerde zich tijdig en goed te kunnen voorbereiden op zijn terugkeer in de maatschappij en anderzijds het algemeen belang van – onder meer – de orde, rust en veiligheid in de samenleving en een ongestoorde tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf.

Uit de onderliggende stukken komt naar voren dat klager tijdens een eerder genoten verlof niet op het door hem opgegeven verlofadres heeft verbleven, maar dat hij het gehele verlof bij zijn ex-vriendin heeft doorgebracht. Hoewel klagers voorlopige hechtenis van 7 augustus 2017 te 10:00 uur tot 21 augustus 2017 te 13:00 uur was geschorst, heeft klager zich niet op laatstgenoemde datum en tijd bij de rechtbank gemeld. Eerst op 20 september 2017 is klager gearresteerd, na een poging gedaan te hebben zich aan zijn aanhouding te onttrekken. Voorts blijkt uit het reclasseringsadvies van 14 december 2017 dat het recidiverisico en het risico op het zich onttrekken aan voorwaarden als hoog worden ingeschat. Niettemin adviseert de reclassering geen (gedrags)interventies, daar klager zijn eigen beslissingen neemt en in het verleden heeft laten zien niet ontvankelijk te zijn voor enige mate van gedragsbeïnvloeding.

De beroepscommissie is van oordeel dat voornoemde omstandigheden een forse contra-indicatie vormen voor verlofverlening en dat deze een afwijzing van klagers verlofaanvraag rechtvaardigen. Derhalve kan de beslissing van de directeur, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en gelet op de weigeringsgronden zoals bedoeld in artikel 4 onder a, b en d van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard en de uitspraak van de beklagcommissie worden bevestigd met aanvulling van de gronden.

 

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met aanvulling van de gronden.

 

 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. W.F. Korthals Altes, voorzitter, J.G.A. van den Brand en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van

M.G. Bikker, secretaris, op 18 juli 2018

 

 

 

 

 

            secretaris         voorzitter

 

Naar boven