Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-194, 19 juli 2018, beroep
Uitspraakdatum:19-07-2018

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

nummer:          R-194

betreft: [klager]            datum: 19 juli 2018

 

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift ingediend door mr. J.-L.A.M. le Cocq d’Armandville, namens

[…], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 29 januari 2018 van de alleensprekende beklagrechter bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Nieuwegein, alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Hoewel klager, zijn raadsman en de directeur van de p.i. Nieuwegein op behoorlijke wijze zijn opgeroepen, zijn zij niet ter zitting van de beroepscommissie van 29 juni 2018, gehouden in het Justitieel Complex Zaanstad, verschenen.

 

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

           

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter

Anders dan de beklagrechter begrijpt de beroepscommissie de klacht van klager als volgt: het ingesloten worden gedurende het arbeidsblok op het moment dat de arbeid niet doorgaat (NM-2017-771). De beklagrechter heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

 

2.         De standpunten van klager en de directeur

Namens klager is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klager mist structureel arbeid. De directeur stelt dat dit niet het geval is, maar heeft dit niet met stukken onderbouwd. Het is opmerkelijk dat de directeur wordt geloofd op zijn woord, hoewel hij heeft erkend dat er structurele problemen zijn ten aanzien van het personeelstekort. De directeur heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagrechter, in beroep niet toegelicht.

 

3.         De beoordeling

De beklagrechter heeft de klacht zo begrepen dat deze zich richt tegen het uitvallen van de arbeid. De beroepscommissie begrijpt de klacht echter zo dat deze zich richt tegen het ingesloten worden op momenten dat de arbeid niet doorgaat. Zij vernietigt derhalve de uitspraak van de beklagcommissie en zal het beklag wegens proceseconomische redenen zelf afdoen.

De beroepscommissie heeft in eerdere uitspraken (onder meer RSJ 24 november 2016, 16/2607/GA en RSJ 27 maart 2013, 12/3885/GA) uitgemaakt dat bij structurele uitval van arbeid vervangende activiteiten moeten worden aangeboden en dat het insluiten in dergelijke gevallen in strijd is met de op de directeur rustende zorgplicht. Klager stelt dat de arbeid structureel is uitgevallen. De directeur heeft toegelicht dat klager in de week van 17 juli 2017 tot en met 21 juli 2017 hele dagen heeft gewerkt en dat dit in de week van 24 juli 2017 tot en met 28 juli 2017 niet het geval was. Op grond van het voorgaande kan niet worden vastgesteld dat sprake is geweest van het structureel uitvallen of het verminderen van de arbeid. Derhalve kan evenmin worden vastgesteld dat klager is ingesloten in strijd met de op de directeur rustende zorgplicht. Op grond van het voorgaande verklaart de beroepscommissie het beklag ongegrond.

 

4.         De uitspraak

De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag ongegrond.

 

 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. W.F. Korthals Altes, voorzitter, mr. drs. J.P. Meesters en drs. P.J.M. van Puffelen, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Smeijers, secretaris, op 19 juli 2018.

 

 

 

 

 

 

 

            secretaris         voorzitter

 

Naar boven