Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-380, 6 augustus 2018, beroep
Uitspraakdatum:06-08-2018

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer:         R-380

Betreft:            [klager]            datum: 6 augustus 2018

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M.W. Bouwman, namens

[…], verder te noemen klager, gericht tegen een op 21 februari 2018 genomen beslissing van de selectiefunctionaris, en van de overige stukken, waaronder de beslissing waartegen klager beroep heeft ingesteld.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

 

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

De selectiefunctionaris heeft klagers verzoek tot overplaatsing naar de gevangenis van de penitentiaire inrichting (p.i.) Nieuwegein of de p.i. Groot Alphen afgewezen.

 

2.         De feiten

Klager is sinds 29 oktober 2015 gedetineerd. Hij verbleef op het moment van de bestreden beslissing in de gevangenis van de p.i. Krimpen aan den IJssel. Inmiddels verblijft klager in het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) van de p.i. Vught.

 

3.         De standpunten

3.1.      Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Klager is niet op zijn verzoek in de p.i. Krimpen aan den IJssel geplaatst. Hij heeft verzocht tot overplaatsing naar Alphen aan den Rijn of naar Nieuwegein, omdat klagers moeder vier dagen per week in Nieuwegein werkt en zijn familie in Den Haag woont. In Krimpen aan den IJssel ontving klager weinig bezoek. Klager heeft veel belang bij bezoek, omdat hij een lange gevangenisstraf uitzit.

3.2.      De selectiefunctionaris heeft de afwijzing van genoemd verzoek als volgt toegelicht. Klager ontving af en toe bezoek. Zijn zussen en ouders wonen in Den Haag. De werkplek van klagers moeder vormt geen selectiecriterium. Niet is gebleken dat klagers (gewenste) bezoek niet tot reizen in staat zou zijn. Bij langdurige detentie is het uitgangspunt dat een gedetineerde ten minste een jaar in dezelfde inrichting verblijft, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. Gelet op het voorgaande zijn die er niet. Bovendien is klager al diverse keren overgeplaatst.

 

4.         De beoordeling

4.1       Klager verbleef in de gevangenis van de p.i. Krimpen aan den IJssel, toen hij verzocht tot overplaatsing naar de p.i. Nieuwegein of de p.i. Groot Alphen. Dit verzoek is afgewezen, omdat klager nog maar kort in de p.i. Krimpen aan den IJssel verbleef en geen sprake was van bijzondere omstandigheden.

4.2       Wanneer een gedetineerde verzoekt tot overplaatsing, dient hij hierbij een rechtens te respecteren belang te hebben. Dat belang moet vervolgens worden afgewogen tegen belangen die zich tegen de verzochte overplaatsing verzetten. Een dergelijk belang kan (onder meer) worden gevonden in de in de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (hierna: de Regeling) bepaalde voorkeur voor het verblijf van de gedetineerde. In geval van een (in eerste aanleg) veroordeelde betreft dit een gevangenis in – kort gezegd – het arrondissement van vestiging (artikel 25, zevende lid, van de Regeling).

4.3       Klager was in eerste aanleg veroordeeld en verbleef daarom in een gevangenis. De p.i. Krimpen aan den IJssel bevindt zich niet in het arrondissement van vestiging. Klagers vestigingsadres ligt in (het arrondissement) Den Haag. De p.i. Alphen aan den Rijn, een van de inrichtingen waar naartoe klager overplaatsing verzocht, bevindt zich wel in dit arrondissement. Aan de voorkeur voor plaatsing, zoals verwoord in de Regeling zou een reden voor plaatsing in Alphen kunnen worden ontleend. De vraag is echter in deze kwestie of klager daarbij ook een rechtens te respecteren belang had.

4.4       De beroepscommissie is er niet van overtuigd dat klager een rechtens te respecteren belang had bij het volgen van de hiervoor genoemde voorkeur voor de verblijfslocatie zoals verwoord in de Regeling. Klager heeft immers als argument voor zijn overplaatsingsverzoek aangevoerd dat zijn moeder in Nieuwegein werkt en heeft daarbij aangegeven dat de p.i Nieuwegein daarom voor hem eveneens een goede locatie zou zijn.  Daartegenover staat het met feitelijke gegevens onderbouwde argument van de selectiefunctionaris dat klager tijdens zijn detentie vele malen werd overgeplaatst naar diverse inrichtingen en regiems (waaronder de PPC en BPG te Vught) alsmede het gegeven dat in het advies van het OM een maand daarvoor op 22 januari 2018 nog bezwaar was gemaakt tegen plaatsing in Alphen omdat daar een medeverdachte verbleef. Klager verblijft momenteel wederom in het PPC van de p.i. Vught. Er is sprake van een indicatiestelling. Gelet op het voorgaande is de beroepscommissie, alles afwegend, van oordeel dat het beroep ongegrond moet worden verklaard.

5.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.W. Wabeke, voorzitter, J.G.A. van den Brand en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van

P. de Vries, secretaris, op 6 augustus 2018.

 

Naar boven