nummer: R-415
betreft: [klager] datum: 17 juli 2018
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. F.L.C. Schoolderman, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een op 25 april 2018 genomen beslissing van de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister), alsmede van de onderliggende stukken.
De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsvrouw om het beroep schriftelijk toe te lichten.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.
2. De standpunten
Door en namens klager is het beroep als volgt – samengevat – toegelicht.
Het reclasseringsadvies van februari 2017, waarin het recidiverisico als hoog is ingeschat, is gedateerd. Reclasseringsadviezen ouder dan een half jaar dienen niet meegenomen te worden in de beoordeling van een verlofaanvraag. Voorts heeft klager gedurende zijn detentieperiode (vrijwillig) meegewerkt aan een aantal interventies, waaronder een agressieregulatietraining. Klager is zich bewust van zijn gedrag dat hem in het verleden in de problemen heeft gebracht en is bereid zijn gedrag te verbeteren. Ten onrechte heeft klager in de inrichting de reputatie van een bewerkelijke gedetineerde. De klachten die de beklagcommissie gegrond heeft verklaard kunnen klager niet worden tegengeworpen. Door het verlenen van verlof wordt klager de mogelijkheid geboden te laten zien dat hij zijn afspraken nakomt en kan de inrichting hem van een andere kant zien. De laatste disciplinaire straf is klager in februari 2018 opgelegd. De stelling van de Minister dat klager zeer recent disciplinair is gestraft, is dan ook onjuist. Voorafgaand aan de behandeling van onderhavige verlofaanvraag liet klager uitsluitend gewenst gedrag zien. Desondanks werd de verlofaanvraag drie weken uitgesteld, omdat de inrichting ervan verzekerd wilde zijn dat klager zich goed zou gedragen. Na drie weken werd alsnog negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag. Dat is voor klager onbegrijpelijk.
Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt – samengevat – toegelicht.
In de bestreden beslissing wordt gerefereerd aan het reclasseringsadvies van 19 april 2017. Nu geen sprake is van gewijzigde omstandigheden, is dit advies nog steeds bruikbaar. Volgens het advies van de vrijhedencommissie van 24 april 2018 zijn nog geen interventies ingezet om het als hoog ingeschatte recidiverisico te verlagen en heeft klager een negatieve houding ten opzichte van de door de reclassering geadviseerde begeleiding en behandeling. Zowel de vrijhedencommissie als het multidisciplinair overleg (mdo) heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag. De stelling van klagers raadsvrouw dat op 5 februari 2018 voor het laatst een disciplinaire straf is opgelegd, is onjuist. Vanaf 23 april 2018 tot en met 17 mei 2018 zijn klager zeven rapporten aangezegd en vier disciplinaire straffen opgelegd. Verwezen wordt naar de verweerschriften van de selectiefunctionaris inzake klagers derde verlofaanvraag. Er is sprake van de weigeringsgronden zoals bedoeld in artikel 4, onder b, c, d en e, van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (de Regeling). De aanwezige risico’s kunnen niet door het verbinden van voorwaarden aan het verlof worden ondervangen.
Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
Het mdo en de vrijhedencommissie van de p.i. Vught hebben negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag, omdat er geen vertrouwen is in een goed verloop van het verlof. Het recidiverisico wordt als hoog ingeschat en er zijn nog geen interventies ingezet om dit risico in te perken. Klager gedrag binnen de inrichting is niet optimaal. Hij dient veelvuldig klachten in, heeft geen inzicht in zijn handelen, is snel gekrenkt en is bekend met agressie.
De politie heeft het verlofadres geverifieerd en in orde bevonden.
3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van twintig maanden met aftrek, wegens diefstal met geweld of bedreiging. Aansluitend dient hij een gevangenisstraf van 120 dagen met aftrek te ondergaan, evenals een gevangenisstraf van negentig dagen, in verband met de tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf. De einddatum van klagers detentie is thans bepaald op 14 december 2018.
Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers vierde verlofaanvraag. Hij kan in totaal zes verlofaanvragen indienen.
Vooropgesteld dient te worden dat bij verzoeken tot algemeen verlof een belangenafweging dient te worden gemaakt tussen enerzijds het individuele belang van de gedetineerde zich tijdig en goed te kunnen voorbereiden op zijn terugkeer in de maatschappij en anderzijds het algemeen belang van – onder meer – de orde, rust en veiligheid in de samenleving en een ongestoorde tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf.
Het meest recente reclasseringsadvies dateert van 19 april 2017. Blijkens dit advies heeft de reclassering destijds op basis van de beschikbare informatie het recidiverisico als hoog ingeschat. Klager is veroordeeld voor verschillende vermogens- en agressiedelicten en heeft niet weten te profiteren van de in het verleden aangeboden en opgelegde hulp. Hij hield zich niet aan afspraken, overtrad de voorwaarden en trok zijn eigen plan. Er is sprake van delictgerelateerde problematiek en een vijandige houding jegens hulpverlenende instanties. Uit het mdo van 17 april 2018 komt naar voren dat geen interventies zijn ingezet om het door de reclassering als hoog ingeschatte recidiverisico in te perken. Voorts wordt opgemerkt dat klager geen inzicht in zijn handelen heeft, hij snel gekrenkt is en met agressie bekend is. Het mdo en de vrijhedencommissie adviseren dan ook negatief ten aanzien van de verlofaanvraag, omdat er onvoldoende vertrouwen is in een goed verloop van het verlof. Uit het advies van de vrijhedencommissie blijkt voorts dat op 7 maart 2018 sprake was van een positieve uitslag bij een urinecontrole op het gebruik van cannabis. Op 23 april 2018 is klager een rapport aangezegd wegens psychische bedreiging jegens het inrichtingspersoneel.
De beroepscommissie acht, gelet op het voorgaande, de afwijzing van klagers verlofaanvraag niet onredelijk. De hiervoor genoemde omstandigheden vormen een contra-indicatie voor verlofverlening. Derhalve kan de beslissing van de Minister, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en gelet op de weigeringsgronden zoals bedoeld in artikel 4 onder b, c en d van de Regeling, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. W.F. Korthals Altes, voorzitter, J.G.A. van den Brand en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van M.G. Bikker, secretaris, op 17 juli 2018
secretaris voorzitter