Nummer: R-463
Betreft: [Klager] datum: 8 juni 2018
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M. Jonk, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een op 23 mei 2018 genomen beslissing van de selectiefunctionaris, alsmede van de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft het verzoek van klager tot uitstel van de datum waarop hij zich in de penitentiaire inrichting (p.i.) Lelystad dient te melden, te weten 11 juni 2018, afgewezen.
2. De feiten
Klager is eerst op 5 maart 2018 opgeroepen zich op 9 april 2018 in de p.i. Lelystad te melden voor het ondergaan van 336 dagen gevangenisstraf. Naar aanleiding van een namens klager op 8 maart 2018 ingediend uitstelverzoek is hem bij beslissing van 13 maart 2018 uitstel van zijn meldplicht verleend en is hij opgeroepen zich op 11 juni 2018 in de p.i. Lelystad te melden voor het ondergaan van de hiervoor genoemde gevangenisstraf. Op 7 mei 2018 is namens klager wederom om uitstel van de meldplicht verzocht. Dit verzoek is op 23 mei 2018 afgewezen.
3. De standpunten
3.1. Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Namens klager is voorafgaand aan de aanvang van de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf waartoe klager is veroordeeld, een gratieverzoek ingediend. Justis heeft bij schrijven van 27 februari 2018 te kennen gegeven dat de behandeling van een gratieverzoek gemiddeld zes maanden bedraagt, zodat is te verwachten dat in augustus 2018 een beslissing op het gratieverzoek zal worden genomen. Het gratieverzoek heeft vanwege de duur van de gevangenisstraf waartoe klager is veroordeeld, geen opschortende werking van rechtswege. Klager is veroordeeld voor feiten die tussen 2007 en 2010 zijn gepleegd. Het leven van klager heeft gedurende zeven jaren in het teken van de strafrechtelijke procedure tegen hem gestaan en de procedure heeft een grote impact op klager en zijn gezin gehad. Gelet op het tijdsverloop van de zaak valt niet in te zien waarom nog een noodzaak bestaat de gevangenisstraf per ommegaande te executeren en de beslissing op het gratieverzoek niet kan worden afgewacht. Klager heeft een onderneming met vast personeel. Als klager in detentie geraakt, zal de onderneming niet worden voortgezet. Het personeel van klager is wat betreft hun inkomsten van klager en zijn onderneming afhankelijk en zij hebben dan ook zwaarwegende belangen bij het voortbestaan van de onderneming. Inmiddels zijn voor het voltallige personeel voorwaardelijke beëindigingsovereenkomsten opgesteld. Indien geen uitstel wordt verleend, kan de situatie ontstaan dat de onderneming wordt beëindigd en het personeel op straat komt te staan, en dat vervolgens een positieve beslissing op het gratieverzoek wordt genomen. De advocaat-generaal heeft in zijn advies van 14 mei 2018 aangegeven dat ook vanuit detentie, zeker bij plaatsing in een beperkt beveiligde inrichting (b.b.i.), mogelijkheden bestaan om zaken te regelen. Vanwege de ruimere mogelijkheden om zaken te regelen heeft klager uitgebreid overleg met de p.i. Lelystad gevoerd over de mogelijkheden om in een b.b.i. te worden geplaatst. Een dergelijke plaatsing is echter vanwege capaciteitsgebrek niet mogelijk gebleken. In een regulier detentieregime zijn er redelijkerwijs geen mogelijkheden voor klager zaken met betrekking tot zijn bedrijf te regelen. Klager heeft zich steeds welwillend opgesteld tegenover instanties. Hij heeft reeds in 2011 een schikkingsovereenkomst met de belastingdienst gesloten, waarbij hij akkoord is gegaan met de betaling van een bedrag van € 100.000,= aan de belastingdienst. Klager heeft in het gratieverzoek voorgesteld aan gratieverlening de voorwaarde te verbinden dat hij een geldbedrag aan de Staat zal voldoen. Teneinde daarvoor gelden vrij te maken, heeft hij de hypotheek op zijn huis verhoogd. Hij hoopt hierdoor de kansen op het behouden van zijn onderneming te verhogen en heeft zich tot het uiterste ingespannen om de schade voor derden te beperken. Namens klager is verzocht het beroep mondeling nader te mogen toelichten.
3.2. De selectiefunctionaris heeft de bestreden beslissing als volgt toegelicht. Klager is sinds 30 januari 2018 bekend met het feit dat hij onherroepelijk is veroordeeld en een gevangenisstraf dient te ondergaan. Hij is eerst op 5 maart 2018 opgeroepen zich op 9 april 2018 te melden. Op 8 maart 2018 is namens klager verzocht de melddatum uit te stellen in verband met zijn onderneming. De selectiefunctionaris heeft daarop positief beslist en klager op 13 maart 2018 opgeroepen zich op 11 juni 2018 te melden. Op 7 mei 2018 is namens klager wederom een uitstelverzoek ingediend. De selectiefunctionaris heeft dit verzoek ter advisering aan de advocaat-generaal voorgelegd. De advocaat-generaal heeft op 14 mei 2018 negatief geadviseerd over het verzoek uitstel van de melddatum te verlenen. Rechtstreekse plaatsing van zelfmelders in een b.b.i., hetgeen de advocaat-generaal in zijn advies heeft benoemd, is naar aanleiding van de wijziging van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden van 29 augustus 2013 niet langer mogelijk. Met betrekking tot het gratieverzoek dat namens klager is ingediend heeft de Dienst Justis de selectiefunctionaris te kennen gegeven dat geen sprake is van opschortende werking. Voor zover klager zijn detentie in de locatie Esserheem te Veenhuizen wenst te ondergaan, kan hij ten tijde van zijn aanmelding via zijn casemanager een verzoek tot overplaatsing indienen. Op 11 juni 2018 is in de locatie Esserheem geen cel beschikbaar om klager aldaar te plaatsen. Klager heeft ruimschoots gelegenheid gehad maatregelen en voorzieningen te treffen om de gevolgen van de aanstaande detentie op te vangen. Voorts dient bij een goede bedrijfsvoering altijd sprake te zijn van maatregelen of getroffen voorzieningen die zijn gericht op het borgen van de continuïteit van de onderneming en de werkzaamheden. Thans is de onherroepelijke gevangenisstraf waartoe klager is veroordeeld, alsmede het feit dat het namens klager ingediende gratieverzoek geen opschortende werking heeft, richtinggevend.
4. De beoordeling
4.1. De beroepscommissie wijst het namens klager gedane verzoek het beroep mondeling nader te mogen toelichten af, nu zij zich op basis van de stukken in het dossier voldoende ingelicht acht om op het beroep te beslissen.
4.2. Klager heeft – wederom – verzocht de datum waarop hij zich dient te melden voor het ondergaan van de hem opgelegde gevangenisstraf uit te stellen in afwachting van een beslissing op het namens hem ingediende gratieverzoek. Hiertoe voert hij aan dat zijn onderneming niet kan worden voortgezet indien hij gedetineerd raakt, hetgeen onder meer grote (financiële) gevolgen voor zijn personeel zal hebben. Het namens klager ingediende gratieverzoek heeft, gelet op het bepaalde in artikel 558a, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, geen opschortende werking van rechtswege. De Dienst Justis heeft te kennen gegeven aan het gratieverzoek geen opschortende werking te zullen verlenen. Zodoende staat het namens klager ingediende gratieverzoek niet aan de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf in de weg. Hetgeen klager heeft aangevoerd omtrent zijn onderneming en de gevolgen daarvoor en voor zijn personeel van het (thans) ondergaan van de hem opgelegde gevangenisstraf vormt evenmin een beletsel voor de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf waartoe klager is veroordeeld. De beroepscommissie neemt daarbij in aanmerking dat klager reeds langere tijd bekend is met de gevangenisstraf waartoe hij is veroordeeld en het feit dat deze op enig moment zou worden tenuitvoergelegd. Voorts is hem op 13 maart 2018 uitstel van zijn meldplicht voor de duur van twee maanden verleend. Gelet daarop heeft klager naar het oordeel van de beroepscommissie voldoende gelegenheid gehad een zaakwaarnemer aan te trekken of anderszins maatregelen te treffen ter continuering van zijn onderneming in zijn afwezigheid. De op de onder 3.2 genoemde gronden gebaseerde beslissing van de selectiefunctionaris kan dan ook, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.
5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.W. Wabeke, voorzitter, mr. A.T. Bol en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van Y.L.F. Schuren, secretaris, op 8 juni 2018.
secretaris voorzitter