Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-112, 28 juni 2018, beroep
Uitspraakdatum:28-06-2018

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

nummer:          R-112

betreft: […]      datum: 28 juni 2018

 

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. W.B.O. van Soest, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een op 27 februari 2018 genomen beslissing van de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister), alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.

2.         De standpunten

Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Klager volgde tijdens zijn detentie al een jaar lang een interne ambulante behandeling bij De Waag. Het is merkwaardig dat klagers casemanager dit niet in zijn advies heeft vermeld. Het Openbaar Ministerie (OM) adviseerde in oktober 2017 positief ten aanzien van een verlof, maar week vervolgens ongemotiveerd van dit advies af. Ook in oktober 2017 was al sprake van een door de reclassering als hoog ingeschat recidiverisico. Het OM was het vervolgens zelfs oneens met een klinische opname. Klager scoort al meer dan twee jaar lang negatief bij urinecontroles. Klagers gedrag in de inrichting is uitstekend. Er wordt ten onrechte slechts gekeken naar klagers (delict)verleden. De recente ontwikkelingen zijn niet meegenomen in de bestreden beslissing. Dat klager momenteel in een kliniek verblijft is te danken aan zijn eigen motivatie en inspanningen.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht. Klagers verzoek is afgewezen gelet op zijn justitiële documentatie, de uitgebrachte adviezen van de reclassering en het OM en met het oog op artikel 4, sub b, c, d en e van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling). Klagers recidiverisico wordt als hoog ingeschat. De reclassering adviseerde forensisch psychiatrische behandeling. Hierover moest in de visie van het OM eerst duidelijkheid komen. Klager is van september 2017 tot maart 2018 intern behandeld door De Waag. Dat het OM ten aanzien van klagers stapeltraject (onder meer) negatief adviseerde omdat hij nog geen verlof had genoten, wil niet zeggen dat het OM daarmee positief adviseerde ten aanzien van een eventuele verlofaanvraag.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.

De directeur van de penitentiaire inrichting (p.i.) Nieuwegein heeft positief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag.

De advocaat-generaal bij het ressortparket te Den Haag heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag, gelet op het als hoog ingeschatte recidiverisico. Er zou eerst duidelijkheid moeten komen over de geadviseerde klinische behandeling.

De politie heeft positief geadviseerd ten aanzien van het verlofadres.

3.         De beoordeling

Klager is door het Gerechtshof Den Haag veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaren met aftrek, wegens afpersing, medeplegen van zware mishandeling, diefstal met geweld en opzetheling. Tegen deze veroordeling is hij in cassatie gegaan. De fictieve einddatum van klagers detentie is thans bepaald op 10 maart 2019.

Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers eerste verlofaanvraag. Hij kan in totaal in beginsel zes verlofaanvragen indienen.

Vooropgesteld dient te worden dat bij verzoeken tot algemeen verlof een belangenafweging dient te worden gemaakt tussen enerzijds het individuele belang van de gedetineerde om zich tijdig en goed te kunnen voorbereiden op zijn terugkeer in de maatschappij en anderzijds het algemeen belang van – onder meer – de orde, rust en veiligheid in de samenleving en een ongestoorde tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf.

Uit het reclasseringsadvies komt naar voren dat sprake is van een ernstig delictpatroon. Klager is sinds 1999 voor 29 strafbare feiten veroordeeld, waaronder veel vermogens- en geweldsdelicten. Hij is thans gedetineerd voor (onder meer) diefstal met geweld en afpersing. Klager kent enorme problemen, waarbij ambulante zorg niet toereikend is gebleken. Ter inperking van klagers risicofactoren wordt klinische behandeling geadviseerd. Daartoe is klager – na de onderhavige verlofbeslissing van 27 februari 2018 – op 15 maart 2018 geplaatst in de Forensisch Psychiatrische Afdeling (FPA) Den Haag.

De beroepscommissie is van oordeel dat voornoemde omstandigheden een contra-indicatie vormden voor verlofverlening en dat deze, ondanks het positieve advies van de directeur, een afwijzing van klagers verlofaanvraag rechtvaardigden. Derhalve kan de beslissing van de Minister, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en gelet op de weigeringsgronden zoals bedoeld in artikel 4 onder b. van de Regeling, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C.M. van der Bas, voorzitter, mr. A. van Holten en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van P. de Vries, secretaris, op 28 juni 2018.

 

 

 

 

            secretaris         voorzitter

Naar boven