Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-64, 19 juli 2018, beroep
Uitspraakdatum:19-06-2018

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

nummer:          R-64

betreft: [klager]            datum: 19 juli 2018

 

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van de directeur van de penitentiaire inrichting Almelo, gericht tegen een uitspraak van 6 maart 2018 van de beklagcommissie bij voornoemde inrichting, gegeven op een klacht van […], verder te noemen klager, alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

De beroepscommissie heeft klager en zijn raadsman mr. P.M. Iwema in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en de directeur om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie

Het beklag betreft de beslissing van 17 oktober 2017 tot afwijzing van klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof (KA-2017-000286).

De beklagcommissie heeft het beklag gegrond verklaard en klager ter zake een tegemoetkoming van € 150,= toegekend, op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2.         De standpunten

De directeur heeft het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in beroep als volgt toegelicht. Uit het reclasseringsrapport van 21 maart 2017 volgt dat het recidiverisico als hoog wordt ingeschat en dat behandeling is geïndiceerd. Op het moment dat klager onderhavige verlofaanvraag indiende, was hij nog niet met behandeling gestart. Om die reden kon geen inschatting worden gemaakt ten aanzien van de vermindering van het recidiverisico. Conform het beleid ten aanzien van het Dagprogramma, Beveiliging en Toezicht op maat, is de directeur verplicht de risicotaxatie mee te wegen bij beslissingen over het toekennen van vrijheden tijdens de tenuitvoerlegging van de opgelegde straf.

Klager heeft het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in beroep niet toegelicht.

3.         De beoordeling

Klager onderging een gevangenisstraf van twaalf maanden met aftrek, wegens gekwalificeerde diefstal. Aansluitend diende hij een gevangenisstraf van 42 dagen, met aftrek, te ondergaan, evenals een gevangenisstraf van 91 dagen in verband met de tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf. Op 29 maart 2018 is klager in vrijheid gesteld.

Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers verlofaanvraag.

Vooropgesteld dient te worden dat bij verzoeken tot algemeen verlof een belangenafweging dient te worden gemaakt tussen enerzijds het individuele belang van de gedetineerde zich tijdig en goed te kunnen voorbereiden op zijn terugkeer in de maatschappij en anderzijds het algemeen belang van – onder meer – de orde, rust en veiligheid in de samenleving en een ongestoorde tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf.

Uit het reclasseringsadvies in kader van klagers rechtszitting van 21 maart 2017 volgt dat het recidiverisico als gemiddeld tot hoog wordt ingeschat, mede vanwege klagers ontkennende houding. Ten aanzien van behandeling bij de polikliniek van de Ambulante Forensische Psychiatrie Noord (AFPN) blijkt uit voornoemd advies dat klager bij vonnis van 25 november 2016 de bijzondere voorwaarde van het volgen van behandeling bij de AFPN is opgelegd. Klagers psychische problemen, waarvoor een intake en behandeling bij de AFPN was geïndiceerd, zijn nog steeds aan de orde. Ook wordt opgemerkt dat nog geen intake of behandeling heeft kunnen plaatsvinden, aangezien het opgelegde reclasseringstoezicht nog niet was opgestart. Uit de inlichtingen van de directeur van 9 november 2017 volgt dat klager eerst die week te kennen heeft gegeven aan de geïndiceerde behandeling te willen meewerken. Om die reden kon ten aanzien van het verminderen van het aanwezige recidiverisico geen inschatting worden gemaakt. Nu klager nog niet met behandeling was gestart, acht de directeur het ten tijde van de bestreden beslissing te vroeg klager vrijheden toe te kennen.

Gelet op het voorgaande kan de beslissing van de directeur, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en gelet op de weigeringsgronden zoals bedoeld in artikel 4 onder b van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Voornoemde omstandigheden vormen een contra-indicatie voor verlofverlening en rechtvaardigen een afwijzing van klagers verlofaanvraag. De beroepscommissie zal het beroep van de directeur dan ook gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagcommissie vernietigen en het beklag alsnog ongegrond verklaren.

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. W.F. Korthals Altes, voorzitter, J.G.A. van den Brand en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van

M.G. Bikker, secretaris, op 19 juli 2018

 

 

 

 

 

            secretaris         voorzitter

 

Naar boven