Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-54, 17 juli 2018, beroep
Uitspraakdatum:17-07-2018

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer:         R-54

Betreft:            [klager]            datum: 17 juli 2018

 

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. T.M.D. Buruma, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een op 12 januari 2018 genomen beslissing van de selectiefunctionaris, alsmede van de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

De selectiefunctionaris heeft klagers verzoek tot plaatsing uit de Terroristenafdeling (TA) van de penitentiaire inrichting (p.i.) Vught naar een normaal beveiligde inrichting dan wel een Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) afgewezen.

2.         De feiten

Klager is sedert 20 april 2016 gedetineerd. Hij verbleef op de TA van de p.i. Vught, waar een individueel regime geldt. Op 11 november 2016 is klager overgeplaatst naar de TA van de locatie De Schie te Rotterdam.

3.         De standpunten

3.1.      Namens klager is het beroep als volgt toegelicht.

De beslissing van de selectiefunctionaris is niet op juiste gronden gebaseerd en er heeft geen zorgvuldige belangenafweging plaatsgevonden.

Op grond van artikel 26a van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (de Regeling) kan klager ook thans worden uitgeplaatst naar een andere inrichting of afdeling in het kader van strafonderbreking. De raadsvrouw verwijst hierbij naar een uitspraak van de Raad (RSJ, 16 november 2017, 17/1539 GB). Voorts is namens klager gesteld dat de mogelijkheid van uitlevering niet in de weg staat aan strafonderbreking. Aan strafonderbreking wordt enkel de voorwaarde gesteld dat de vreemdeling niet naar Nederland terugkeert.

Namens klager is aangevoerd dat het verblijf in de TA schadelijk is voor zijn gezondheid. Klager bevindt zich in een (sociaal) isolement, nu hij geen Nederlands of Engels spreekt en hij hierdoor weinig aanspraak heeft op de afdeling. Hij voelt zich eenzaam en ontvangt nauwelijks prikkels. Vorig jaar heeft hij zichzelf ernstig verwond, waarna hij is behandeld in het ziekenhuis. Voorts is namens klager gesteld dat het verblijf in de TA in strijd is met artikel 14 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Vreemdelingen komen enkel in aanmerking voor strafonderbreking en dat kan niet in de weg staan van een uitplaatsing. De uitplaatsing van de TA dient immers niet alleen het belang van resocialisatie in de Nederlandse samenleving, maar met name het belang van de gedetineerde geleidelijk te wennen aan het leven buiten het strenge kader van de TA.

3.2.      De selectiefunctionaris heeft de afwijzing van genoemd verzoek als volgt toegelicht.

Op 12 januari 2018 heeft de directeur van de locatie De Schie een selectieadvies uitgebracht. Klager is op 27 april 2017 veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar wegens terroristische misdrijven. Deze uitspraak is nog niet onherroepelijk. Klager is op 11 november 2016 op zijn eigen verzoek geplaatst in de locatie De Schie. Uit informatie van 8 maart 2018 van de locatie De Schie volgt dat er geen indicatie is voor een verblijf in een PPC. Voorts is (nog) geen verzoek gedaan voor strafonderbreking. Dit is pas mogelijk, indien klager onherroepelijk is veroordeeld. Hoewel klager ongewenst vreemdeling is, prevaleert zijn verblijf in de TA boven een verblijf in de p.i. Ter Apel, waar gedetineerde vreemdelingen doorgaans worden geplaatst. Uitplaatsing van de TA naar een gevangenis is niet mogelijk, gelet op het strafrestant van klager. Van plaatsing in de TA wordt alleen afgeweken, als uit informatie van de politie of het Openbaar Ministerie volgt dat deze niet is geïndiceerd of wanneer sprake is van een dermate psychische of somatische problematiek dat bijzondere opvang is vereist. Daarvan is hier geen sprake. Op de TA wordt een programma aangeboden voor gedetineerden waarin een balans wordt gezocht tussen veiligheid, een zinvol dagprogramma en mogelijkheden voor resocialisatie. Alle gedetineerden hebben recht op één uur bezoek per week. Klager wordt in staat gesteld deel te nemen aan gemeenschappelijke activiteiten. Hij heeft ook telefonisch contact met zijn moeder in Marokko. Het beleid en de dagelijkse gang van zaken op de TA zijn getoetst aan de verdragsrechtelijke verplichtingen (onder andere het EVRM) waaraan Nederland gebonden is. De TA voldoet aan de mensrechtelijke standaarden.

4.         De beoordeling

4.1.      De TA van de locatie De Schie is aangewezen als huis van bewaring en gevangenis voor mannen en vrouwen met een individueel regime en een uitgebreid beveiligingsniveau.

4.2.      Artikel 20a van de Regeling luidt als volgt:

“In de Terroristen Afdeling worden gedetineerden geplaatst die: a. verdacht worden van een terroristisch misdrijf; b. al dan niet onherroepelijk veroordeeld zijn wegens een terroristisch misdrijf; c. voor of tijdens hun detentie een boodschap van radicalisering verkondigen of verspreiden daaronder mede begrepen wervingsactiviteiten voor doeleinden die in strijd zijn met de openbare orde en veiligheid dan wel de orde of veiligheid in de inrichting; tenzij uit informatie van het GRIP of het Openbaar Ministerie voortvloeit dat plaatsing op een Terroristen Afdeling niet is geïndiceerd.”

Artikel 26a van de Regeling luidt als volgt:

“Een in een Terroristen Afdeling verblijvende gedetineerde als bedoeld in artikel 20a onder b. die eenderde deel van de aan hem onherroepelijk opgelegde vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel heeft ondergaan en wiens strafrestant tenminste vier maanden en ten hoogste één jaar bedraagt, wordt uit de Terroristen Afdeling geplaatst, tenzij: a. er sprake is van een uitlevering of dreigende uitlevering;

b. er sprake is van een verhoogd maatschappelijk risico bij ontvluchting; c. er gedurende het laatste jaar van het verblijf op de Terroristen Afdeling sprake is geweest van het verkondigen of verspreiden van een boodschap van radicalisering daaronder mede begrepen wervingsactiviteiten voor doeleinden die in strijd zijn met de openbare orde en veiligheid dan wel de orde of veiligheid in de inrichting.”

4.3.      Klager is in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar wegens het plegen van een misdrijf met een terroristisch oogmerk. Klager heeft hoger beroep ingesteld. Klagers einddatum is vooralsnog bepaald op 17 april 2020.

4.4.      Voor zover de selectiefunctionaris de bestreden beslissing op de artikelen 20a en 26a van de Regeling heeft gebaseerd, overweegt de beroepscommissie dat genoemde bepalingen, afzonderlijk, noch in samenhang gelezen, in beginsel er niet aan in de weg staan dat een gedetineerde die in de TA verblijft en in verband met de afwachting van het hoger beroep nog niet onherroepelijk is veroordeeld, eerder kan worden uitgeplaatst dan op het in artikel 26a van de Regeling genoemde moment. Alleen als van de in artikel 26a, onder a, b en c, van de Regeling genoemde omstandigheden sprake zou zijn, zou daarvan kunnen worden afgezien. Van die omstandigheden is thans niet gebleken.

4.5.      Namens klager is gesteld dat een verblijf op de TA schadelijk is voor zijn (geestelijke) gezondheid. Klager voelt zich eenzaam, nu hij de Nederlandse taal niet spreekt en hierdoor weinig aanspraak heeft op de afdeling. Tevens stelt klager dat hij weinig prikkels ontvangt vanuit activiteiten. Op grond van artikel 8 van de Pbw is de terroristenafdeling aangewezen als een inrichting met een individueel regime. Het individuele regime vindt zijn grondslag in de artikelen 19 en 22 van de Pbw. Blijkens de Memorie van toelichting bij artikel 22 van de Pbw kan in een individueel regime eventueel per dag worden bepaald of en in welke mate een gedetineerde aan gemeenschappelijke activiteiten kan deelnemen. Uit het selectieadvies van de directeur van de locatie De Schie volgt dat klager deelneemt aan diverse activiteiten en vier keer per week telefonisch contact heeft met zijn moeder in Marokko. Nu klager (ook in dit concrete geval) niet volledig afgezonderd van andere personen is, hem – zij het in beperkte mate – activiteiten worden aangeboden en hij bezoek kan ontvangen, is het op hem toegepaste regime niet in strijd met artikel 3 van het EVRM. Overigens laten ook de European Prison Rules ruimte voor een individueel regime. De rechtskracht van deze regels is echter niet zodanig dat zij nationale wetgeving opzij zetten. Verder levert de beslissing klager te plaatsen op de terroristenafdeling geen strijd op met artikel 14 van het EVRM, waarin het verbod van discriminatie is neergelegd.

4.6.      In artikel 20c van de Regeling wordt bepaald dat in een PPC gedetineerden kunnen worden geplaatst ten aanzien van wie: “a. in verband met een psychiatrische stoornis, een persoonlijkheidsstoornis, psychosociale problematiek, verslavingsproblematiek of een verstandelijke beperking, forensische zorg is geïndiceerd; b. in verband met de vraag of forensische zorg is geïndiceerd, nadere observatie is vereist.” In de toelichting op deze bepaling staat dat de PPC’s worden aangewezen als huis van bewaring en als gevangenis (op grond van artikel 9 van de Pbw) bestemd voor de onderbrenging van gedetineerden die een bijzondere opvang behoeven (op grond van artikel 14 van de Pbw).

4.7.      De onder 3.2 genoemde gronden gebaseerde beslissing van de selectiefunctionaris moet bij afweging van alle in aanmerking komende belangen niet als onredelijk en onbillijk worden aangemerkt. Hierbij neemt de beroepscommissie in aanmerking dat uit de overgelegde stukken onvoldoende kan worden afgeleid dat ten aanzien van klager forensische zorg is geïndiceerd. De informatie in het selectieadvies is te summier en er is geen indicatiestelling aanwezig.

4.8.      Genoemde omstandigheden in onderlinge samenhang bezien kan de beslissing tot afwijzing van klagers verzoek tot uitplaatsing uit de TA niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal daarom ongegrond verklaard worden.

5.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. W.F. Korthals Altes, voorzitter, mr. A.T. Bol en J.G.A. van den Brand, leden, in tegenwoordigheid van J.A. van der Veen, secretaris, op 17 juli 2018.

 

 

 

 

 

            secretaris         voorzitter

 

Naar boven