Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-18/42/GA, 21 juni 2018, beroep
Uitspraakdatum:21-06-2018

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

nummer:          R-42

betreft: [klager]            datum: 21 juni 2018

 

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. J.J. Serrarens, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een uitspraak van 12 januari 2018 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting Vught, alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

De beroepscommissie heeft de directeur van bovengenoemde inrichting in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsvrouw om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie

Het beklag betreft de beslissing van 27 oktober 2017 tot afwijzing van klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof (VU 2017/001962).

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2.         De standpunten

Door en namens klager is het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in beroep als volgt – samengevat – toegelicht.

De beklagcommissie heeft onder meer aan haar beslissing ten grondslag gelegd dat een klinische behandeling is geïndiceerd om het recidiverisico te voorkomen. Het meewerken aan een dergelijke behandeling zou essentieel zijn voor het hebben van vertrouwen in een goed verloop van het verlof. De reclassering heeft het voorgaande echter niet als zodanig verwoord. Wel is een ambulante behandeling geïndiceerd en adviseert de reclassering een oriënterend gesprek met bijvoorbeeld Reinier van Arkel te organiseren. De casemanager en de directeur hebben hier echter niets mee gedaan. Klager is bereid aan behandeling mee te werken, ook indien deze zich tot de periode na zijn voorwaardelijke invrijheidstelling uitstrekt. Het is echter onbegrijpelijk dat de inrichting alle door klager gevraagde hulp en begeleiding tijdens zijn detentieperiode achterhoudt. Het Openbaar Ministerie (OM) zou volgens de directeur deelname aan therapie beschouwen als een waarborg voor een goed verloop van verloven. Uit de adviezen van het OM blijkt dat echter niet. Verder wordt klager tegengeworpen dat hij op 13 oktober 2017 niet met zijn casemanager over zijn re-integratietraject wilde praten. Klager wilde het gesprek niet aangaan, omdat bij het gesprek – zonder zijn medeweten – niet alleen de casemanager, maar ook de psycholoog en een stagiaire aanwezig waren. Het stoorde klager dat de psycholoog, ondanks eerdere verzoeken om met de psycholoog te spreken, nu wel met hem wilde praten. Na 13 oktober 2017 wilde de casemanager niet langer met klager over zijn re-integratietraject in gesprek gaan. Ook heeft de directeur ten onrechte niet het reclasseringsadvies ten aanzien van de toepassing van elektronisch toezicht in de bestreden beslissing betrokken. Door middel van toepassing van elektronische controle kan het recidiverisico worden ingeperkt. Nu klagers verzoek om algemeen verlof is afgewezen, wordt klager de mogelijkheid zich voor te bereiden op zijn terugkeer in de samenleving ten onrechte onthouden.

De directeur heeft het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in beroep als volgt – samengevat – toegelicht.

Uit het reclasseringsadvies van 18 september 2017 volgt dat het recidiverisico als hoog wordt ingeschat. Klager wil aan behandeling meewerken, maar alleen wanneer dit precies gaat zoals hij verlangt. Daarnaast wil klager enkel een dergelijk traject volgen tot de einddatum van zijn detentie. Het OM heeft onder verwijzing naar zijn advies van 10 juli 2017 negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag. Uit het reclasseringsadvies van 18 september 2017 volgt dat op grond van het recidiverisico, de criminogene factoren en de interventies in het verleden toezicht op de naleving van bijzondere voorwaarden, waaronder de interventie forensische of ambulante psychiatrie, is geïndiceerd. Tijdens klagers verblijf binnen de inrichting bleek het niet mogelijk een gesprek betreffende zijn detentie- en re-integratietraject aan te gaan. Klager gaf steeds aan recht te hebben op fasering, maar wilde niet naar het opgestelde plan handelen. Vanwege het feit dat het deeladvies inzake elektronische controle nog ontbrak, kon het geplande verlof van 6 tot en met 9 oktober 2017 geen doorgang vinden. Op 13 oktober 2017 heeft de casemanager klager voor een gesprek opgeroepen. Dit gesprek, waar ook de psycholoog bij aanwezig zou zijn, zou gaan over klagers detentie- en re-integratietraject. Klager wilde echter niet met zijn casemanager in gesprek en gaf aan dat zij zich met zijn verlof en penitentiair programma moest bezighouden. De casemanager kreeg geen kans uitleg te geven waarom de psycholoog bij het gesprek aanwezig was. Ook na 13 oktober 2017 heeft de casemanager tevergeefs geprobeerd met klager gesprekken te voeren. Het deeladvies inzake elektronische controle van 10 oktober 2017 is bij de bestreden beslissing betrokken.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.

De advocaat-generaal bij het ressortparket te ’s Hertogenbosch heeft – onder verwijzing naar zijn advies aangaande klagers eerste verzoek om algemeen verlof – negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag, vanwege gevaar voor ernstige verstoring van de openbare orde of het plegen van strafbare feiten. De advocaat-generaal acht het recidiverisico te hoog. Het reclasseringsadvies van 18 september 2017 maakt dit niet anders.

De politie heeft het verlofadres geverifieerd en in orde bevonden.

3.         De beoordeling

Klager ondergaat een gevangenisstraf van negentien jaar en elf maanden met aftrek, wegens het plegen van een dubbele moord. Aansluitend dient hij gevangenisstraf van 2422 dagen te ondergaan. De einddatum van klagers detentie is thans bepaald op 14 april 2025.

Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers tweede verlofaanvraag. Hij kan in totaal zes verlofaanvragen indienen.

Vooropgesteld dient te worden dat bij verzoeken tot algemeen verlof een belangenafweging dient te worden gemaakt tussen enerzijds het individuele belang van de gedetineerde om zich tijdig en goed te kunnen voorbereiden op zijn terugkeer in de maatschappij en anderzijds het algemeen belang van – onder meer – de orde, rust en veiligheid in de samenleving en een ongestoorde tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf.

Uit het reclasseringsadvies van 18 september 2017 volgt dat het recidiverisico als hoog wordt ingeschat en dat sprake is van een groot aantal criminogene factoren, waaronder relaties met partner, gezin en familie en geschiedenis van antisociale gedragingen. Ook is sprake van een mogelijk risico op letselschade, vanwege signalen dat klager doodsbedreigingen jegens zijn ex-partner heeft geuit. In het deeladvies elektronische controle van 10 oktober 2017 wordt dan ook geadviseerd een locatieverbod voor onder meer de woonplaats van zijn ex-partner op te leggen. De advocaat-generaal heeft onder verwijzing naar voornoemd reclasseringsadvies van 18 september 2017 negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag, vanwege het aanwezige recidiverisico. Uit de inlichtingen van de directeur komt naar voren dat een gesprek op 13 oktober 2017 tussen klager en zijn casemanager, waarbij een nieuwe verlofdatum zou worden vastgelegd, door klagers toedoen geen doorgang kon vinden. Ook na 13 oktober 2017 heeft de casemanager getracht met klager in gesprek te gaan. Klager wenste echter geen gesprek met de casemanager en weigerde aan het detentie- en re-integratieplan mee te werken.

De beroepscommissie is van oordeel dat voornoemde omstandigheden een forse contra-indicatie vormen voor verlofverlening en dat deze een afwijzing van klagers verlofaanvraag rechtvaardigen. Derhalve kan de beslissing van de directeur, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en gelet op de weigeringsgronden zoals bedoeld in artikel 4 onder b van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard en de uitspraak van de beklagcommissie worden bevestigd.

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C.M. van der Bas, voorzitter, J.G.A. van den Brand en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van M.G. Bikker, secretaris, op 21 juni 2018

 

 

 

 

 

            secretaris         voorzitter

 

Naar boven