nummer: R-21
betreft: [Klager] datum: 13 augustus 2018
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift ingediend door mr. N.F.M. van Osta, namens
[Klager], verder te noemen klager,
gericht tegen een uitspraak van 12 januari 2018 van de alleensprekende beklagrechter bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Dordrecht,
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
De beroepscommissie heeft de directeur van voormelde p.i. in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsvrouw om het beroep schriftelijk toe te lichten.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft het niet in de gelegenheid te zijn gesteld te telefoneren met zijn raadsman (PD-2017-581).
De beklagrechter heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt in beroep als volgt toegelicht.
Het recht op telefoneren met zijn raadsman is klager onmogelijk gemaakt. Hij heeft hiertoe een concreet verzoek ingediend, dat is geweigerd door de directeur. Er is derhalve wel degelijk sprake van een beslissing door of namens de directeur genomen en hij dient om die reden dan ook alsnog ontvankelijk te worden verklaard in zijn beklag.
Het recht om zonder (financiële) beperkingen te kunnen telefoneren is een wezenlijk recht en hangt samen met artikel 6 van het Europese Verdrag voor de Rechten van de Mens. De beoordeling van de noodzaak van het gesprek van het gesprek tussen geen gedetineerde en zijn raadsman valt binnen de vertrouwelijkheid van het gesprek en is aan hen voorbehouden. Het oordeel van de beklagrechter dat klager niet heeft aangegeven waarom het gesprek zo dringend van aard was dat het hem niet geweigerd had mogen worden buiten de reguliere beltijden is dan ook onbegrijpelijk. In verband met een lopende strafzaak was het noodzakelijk dat klager in de gelegenheid werd gesteld te telefoneren met zijn raadsman.
De directeur heeft zijn standpunt in beroep als volgt toegelicht.
Ingevolge artikel 39 van de Pbw heeft een gedetineerde het recht om minimaal één keer per week telefonisch te telefoneren. Op grond van het vierde lid van artikel 39 van de Pbw wordt de gedetineerde in staat gesteld met zijn rechtsbijstandverlener telefonisch contact te hebben indien hiervoor de noodzaak en de gelegenheid bestaat. Binnen de p.i. is het een algemene regel dat een gedetineerde iedere dag de gelegenheid heeft om voor eigen rekening te telefoneren. Door klager is onvoldoende aangetoond dat hij op 9 november 2017 een concreet verzoek heeft ingediend. Tevens is niet aangetoond waarom niet getelefoneerd kon worden op het reguliere belmoment dan wel dat dit reguliere moment niet kon worden afgewacht. De directeur verzoekt derhalve het oordeel van de beklagrechter te bevestigen.
3. De beoordeling
Op grond van artikel 39, eerste lid, van de Pbw heeft klager het recht om ten minste eenmaal per week op de in de huisregels vastgestelde tijden gedurende tien minuten een of meer telefoongesprekken te voeren met personen buiten de inrichting. Ingevolge artikel 39, vierde lid, van de Pbw en de huisregels onder 3.9.2. wordt een gedetineerde in de
gelegenheid gesteld met zijn raadsman te telefoneren indien hiertoe de noodzaak en de gelegenheid bestaat. Het is aan de gedetineerde om de noodzakelijkheid van het telefoongesprek voldoende aannemelijk te maken.
De beroepscommissie stelt voorop dat een afwijzing van een verzoek tot telefonisch contact met een raadsman in beginsel een beklagwaardige beslissing is in de zin van artikel 60, eerste lid, van de Pbw. Klager stelt een verzoek tot telefonisch contact met zijn raadsman te hebben ingediend op 9 november 2017. De directie heeft echter weersproken dat een dergelijk verzoek is ingediend. Nu niet is komen vast te staan dat klager een concreet verzoek heeft ingediend en dat dit verzoek door of namens de directeur is afgewezen (waarbij het niet beslissen op het verzoek zou zijn op te vatten als een afwijzing) houdt de beroepscommissie het ervoor dat geen sprake is van een beklagwaardige beslissing in de zin van voornoemd artikel en dient klager om die reden niet-ontvankelijk te worden verklaard in zijn beklag. Het beroep zal in zoverre ongegrond worden verklaard.
Voor zover het beklag zich richt tegen de huisregels waarin is bepaald onder welke omstandigheden een gedetineerde in de gelegenheid wordt gesteld met zijn raadsman te telefoneren, overweegt de beroepscommissie dat tegen een algemene regel in beginsel geen beklag openstaat. Dit lijdt slechts uitzondering indien die algemene regel in strijd is met hogere wet- en/of regelgeving. Hiervan is naar het oordeel van de beroepscommissie geen sprake. Hetgeen in beroep is aangevoerd kan derhalve niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagrechter en het beroep zal in zoverre tevens ongegrond worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter met aanvulling van de gronden.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.A.M. de Wit, voorzitter, J. Schagen MA en mr. A. van Waarden, leden, in tegenwoordigheid van
mr. R. Smeijers, secretaris, op 13 augustus 2018.
secretaris voorzitter