nummer: R-85
betreft: [klager] datum: 28 juni 2018
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. J.W.E. Luiten, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een op 15 februari 2018 genomen beslissing van de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister), alsmede van de onderliggende stukken.
De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman om het beroep schriftelijk toe te lichten.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van strafonderbreking afgewezen.
2. De standpunten
Door en namens klager is het beroep als volgt – samengevat – toegelicht.
De positieve adviezen van de vrijhedencommissie en de medisch adviseur zijn onvoldoende in de bestreden beslissing meegewogen, te meer nu het negatieve advies van het Openbaar Ministerie op een verondersteld recidivegevaar en vluchtgevaar is gebaseerd. Deze gevaren kunnen echter door middel van het toepassen van elektronische controle worden ondervangen. Klager betwist dat hij zich heeft onttrokken aan de detentie. Klager heeft de reclassering medegedeeld naar Spanje te vertrekken. Hij heeft zich buiten Nederland begeven en zich daarmee niet aan de voorwaarden gehouden. Uit niets, voornoemde verklaring daargelaten, blijkt echter dat klager daadwerkelijk naar Spanje, althans het buitenland, zou zijn gevlucht. Klager heeft het nieuwe strafbare feit niet gepleegd tijdens zijn detentie, maar tijdens zijn voorwaardelijke invrijheidstelling (v.i.). Hieruit kan niet worden opgemaakt dat sprake is van recidivegevaar. Deze omstandigheid staat dan ook niet aan re-integratie in de weg. Klagers belang bij het behouden van de familieband dient derhalve te prevaleren. Het is onjuist dat klager momenteel voor hennepteelt zou zijn gedagvaard op grond waarvan de einddatum van klagers detentie niet vast zou staan. Dit laatste kan bovendien een afwijzing van het verzoek om strafonderbreking niet rechtvaardigen. Voorts kan de stelling van de Minister dat klagers familieleden de zorg van hun moeder zou kunnen overnemen niet leiden tot afwijzing van klagers verzoek om strafonderbreking. Wat daar van zij, dit ontslaat klager niet van zijn plicht en zijn behoefte zijn moeder in tijden van (medische) nood te verzorgen. Daarbij komt dat klagers broers en/of zussen de zorg van hun moeder vanwege hun drukke levens niet op zich kunnen nemen.
Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt – samengevat – toegelicht.
Hoewel klagers wens zijn moeder te ondersteunen begrijpelijk is, is onvoldoende gebleken van de noodzaak van klagers aanwezigheid. Klager heeft vier broers en zussen die de zorg van hun moeder op zich kunnen nemen.
Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De vrijhedencommissie heeft positief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag, onder de voorwaarde van oplegging van een locatiegebod. Klagers broer heeft aangegeven dat klager op
3, 4 en 5 maart 2018 bij zijn moeder kan verblijven.
De advocaat-generaal bij het ressortparket Arnhem-Leeuwarden heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag.
De medisch adviseur acht strafonderbreking op medische gronden geïndiceerd. Klagers moeder lijdt aan een kwaadaardige aandoening waarvoor geen genezing mogelijk is. Daarom ontvangt ze thuiszorg voor algemene dagelijkse levensverrichtingen en voor het innemen van haar medicatie. Ze woont alleen en kan slechts korte afstanden met ondersteuning lopen. Elk half uur na het slikken van de chemomedicatie, die vijf keer per dag moet worden ingenomen, heeft klagers moeder bij het eten ondersteuning nodig. Dat kan niet door de thuiszorg worden geregeld. Klager zou hierbij waardevolle ondersteuning kunnen bieden. Nu de momenten waarop de bestralingen en chemokuren plaatsvinden bij de medisch adviseur onbekend zijn, is onduidelijk wanneer klagers ondersteuning het meest gewenst is.
De politie heeft het verlofadres geverifieerd en in orde bevonden.
3. De beoordeling
Door en namens klager wordt verzocht in de gelegenheid te worden gesteld het beroep nader mondeling toe te lichten. De beroepscommissie wijst dit verzoek af, nu zij zich op basis van de stukken voldoende ingelicht acht op het beroep te beslissen.
Klager is gedetineerd in verband met een gevangenisstraf van vier jaren, wegens bedreiging, vrijheidsberoving en handelen in strijd met de Wet wapens en munitie, waarvan de v.i. is herroepen voor de duur van 367 dagen. Voorts dient klager een gevangenisstraf van zestig dagen te ondergaan, wegens witwassen en handelen in strijd met de Opiumwet, tijdens de v.i. gepleegd. De einddatum van klagers detentie is thans bepaald op 23 november 2018.
Op grond van artikel 34 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (de Regeling) kan strafonderbreking worden verleend wegens zodanig bijzondere omstandigheden in de persoonlijke sfeer, dat niet kan worden volstaan met een andere vorm van verlof. Artikel 36 bepaalt dat strafonderbreking kan worden verleend voor verzorging van een ernstig zieke ouder.
Klager verzoekt om strafonderbreking voor de duur van maximaal twee dagen, teneinde zijn ernstig zieke moeder te kunnen verzorgen en te ondersteunen. Onvoldoende is echter gebleken van de noodzaak van klagers aanwezigheid daarbij. Verder volgt uit de onderliggende stukken dat klager zich tijdens zijn v.i. niet heeft gehouden aan de daaraan verbonden voorwaarden, waardoor het reclasseringstoezicht is mislukt en hij voorts een nieuw strafbaar feit heeft gepleegd. Voor laatstgenoemd feit is klager op 18 augustus 2017 veroordeeld tot een gevangenisstraf van zestig dagen. Als gevolg van het voorgaande is klagers v.i. voor de duur van 367 dagen herroepen.
De beroepscommissie is van oordeel dat, hoewel zij klagers wens begrijpt, voornoemde omstandigheden een forse contra-indicatie vormen voor verlofverlening en dat deze, ondanks de positieve adviezen van de vrijhedencommissie en de medisch adviseur, een afwijzing van klagers verlofaanvraag rechtvaardigen. Derhalve kan de beslissing van de Minister, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en gelet op de weigeringsgronden zoals bedoeld in artikel 4 onder a, b en d van de Regeling, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C.M. van der Bas, voorzitter, mr. A. van Holten en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van M.G. Bikker, secretaris, op 28 juni 2018
secretaris voorzitter