Nummer: 18/748/TA
Betreft: [klager] datum: 11 juli 2018
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, eerste lid, van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift ingediend door mr. P.H. Visser, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een op 13 april 2018 genomen beslissing van het hoofd van FPC Oostvaarderskliniek te Almere, verder ook te noemen de inrichting, alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.
Ter zitting van de beroepscommissie van 4 juli 2018, gehouden in het justitieel complex Zaanstad, zijn gehoord klagers raadsman mr. P.H. Visser, en namens het hoofd van de inrichting […], juridisch medewerker bij FPC Oostvaarderskliniek.
Klagers raadsman heeft meegedeeld dat klager niet ter zitting zal verschijnen.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
Het beroep betreft de beslissing van het hoofd van de inrichting van 13 april 2018, inhoudende dat klager wordt verplicht tot het ondergaan van een geneeskundige behandeling als bedoeld in artikel 16b, aanhef en onder a, van de Bvt (verder: a-dwangbehandeling) voor een periode van drie maanden.
2. De standpunten
Namens klager is het beroep als volgt toegelicht.
Klager heeft toen hij decompenseerde een buurman met een vleeshamer geslagen en agenten geslagen bij zijn aanhouding. Hiervoor is hem een tbs met voorwaarden opgelegd die vervolgens is omgezet in een tbs met dwang-verpleging. In een vorige inrichting was er een evenwicht gevonden met medicatie totdat de medicatie werd gewijzigd. Klager weet dat hij medicatie nodig heeft en heeft geen bezwaar tegen medicatie maar wel tegen de medicatie die hem momenteel wordt voorgeschreven. Uit brieven die hij heeft geschreven aan zijn raadsman volgt dat hij erg angstig van de medicatie wordt en bang is van de realiteit. Hij is niet zichzelf, heeft geen coördinatie meer en zijn zenuwstelsel is aangetast. Zijn hoofd is in de war. Medeverpleegden die dezelfde medicatie gebruiken, hebben eveneens last van deze bijwerkingen. Momenteel krijgt klager 100 mg. paliperidon per injectie. Hij heeft last van bijwerkingen zoals hoofdpijn en misselijkheid. Klager wordt pafferig door de medicatie. Hij is chronisch psychotisch en heeft recht op een adequate behandeling. Er heeft geen gesprek over de medicatie plaatsgevonden tussen de behandelend psychiater, de raadsman en klager. Momenteel wordt gewerkt aan een overplaatsing naar Heiloo maar de medicatie zal dan wel weer een rol gaan spelen. Hij mag niet zonder begeleiding met verlof. Deze situatie duurt onevenredig lang.
Namens het hoofd van de inrichting is de bestreden beslissing als volgt toegelicht. Klager is chronisch psychotisch en lijdt aan paranoïde schizofrenie. Sinds 2014 heeft hij tweemaal eerder een dwangmedicatietraject doorlopen. Telkens wanneer de dwang wordt beëindigd, omdat verzoeker aangeeft mee te willen werken aan orale inname, stopt hij met de medicatie-inname. Dit leidt vervolgens tot psychotische decompensatie met toename van achterdocht en spanningen en uiteindelijk agressie met separaties tot gevolg. Wanneer verzoeker echter adequaat is ingesteld op medicatie is er sprake van een partiële remissie van het psychotisch toestandsbeeld. Omdat verzoeker een rapid metabolizer is en de psychiater rekening wil houden met zijn wens om niet dik te worden, is na alle eerdere medicatie overgegaan op paliperidon. Eenmaal ingesteld op een hoge dosering paliperidon is er sprake van samenwerken en het ontbreken van agressie
Met klager heeft veelvuldig overleg plaatsgevonden over de (bijwerkingen van de) medicatie en hij heeft zelf aangegeven dat hij de huidige medicatie het meest wenselijk vindt.
Gezien de consistente bevinding van de snelle psychotische decompensatie met agressief gedrag na het staken van de medicatie, in combinatie met de ernst van het indexdelict, is (zeer) langdurige borging van en controle op de medicatie-inname aangewezen. Er is geen sprake van ziektebesef/-inzicht. Derhalve is de dwangmedicatie noodzakelijk om te kunnen komen tot een resocialisatietraject en uiteindelijk tot een (voorwaardelijke) beëindiging van de tbs.
3. De beoordeling
Op grond van artikel 16c in verbinding met artikel 16b, onder a, Bvt kan het hoofd van de inrichting beslissen tot het toepassen van a-dwangbehandeling, indien aannemelijk is dat zonder die behandeling het gevaar dat de stoornis van de geestvermogens de verpleegde doet veroorzaken niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen. De a-dwangbehandeling is er vooral op gericht te voorkomen dat een verpleegde langdurig in een inrichting moet verblijven. Er behoeft geen sprake te zijn van een acuut dreigend gevaar zoals bij de overige vormen van dwangbehandeling als bedoeld in artikel 26 Bvt en artikel 16b, onder b, Bvt.
Het hoofd van de inrichting heeft de beslissing tot toepassing van a-dwangbehandeling gebaseerd op de verklaringen van de behandelend psychiater van klager en van een psychiater die niet bij klagers behandeling betrokken is, maar klager kort tevoren heeft onderzocht. Het hoofd van de inrichting heeft de verklaringen van de twee psychiaters overgelegd. Die verklaringen voldoen aan de vereisten als neergelegd in artikel 16c, tweede lid, Bvt. Voorts heeft het hoofd van de inrichting het behandelingsplan overgelegd, waarin de mogelijkheid tot toepassing van a-dwangbehandeling is vermeld.
Uit de verklaringen van de psychiaters, het behandelingsplan alsmede de mededeling van de bestreden beslissing blijkt het volgende. Klager lijdt aan paranoïde schizofrenie. Als gevolg van klagers stoornis is sprake van agressief, achterdochtig, grensoverschrijdend gedrag als klager stopt met de inname van antipsychotische medicatie. Telkens wanneer klager aankondigt dat hij wil meewerken aan orale medicatie en de dwangbehandeling wordt stopgezet, staakt hij het innemen van de medicatie en is weer sprake van bovenvermeld gedrag dat leidt tot separatie van klager. Zeer langdurige borging van en controle op de medicatie-inname wordt aangewezen geacht. Verzoeker heeft geen ziektebesef en niet wordt verwacht dat hij meer ziektebesef zal gaan ontwikkelen. Derhalve wordt de toediening van dwangmedicatie noodzakelijk geacht om te kunnen komen tot een resocialisatietraject en uiteindelijk tot een (voorwaardelijke) beëindiging van de tbs.
Gelet op klagers voorgeschiedenis alsmede de verklaringen van de psychiaters over klagers stoornis en zijn daaruit voortvloeiende gedrag en opstelling, kon naar het oordeel van de beroepscommissie in redelijkheid de inschatting worden gemaakt dat er bij het laten voortduren van de situatie geen enkel perspectief bestond op behandeling, laat staan resocialisatie, met als gevolg dat een langdurig verblijf in een tbs-inrichting (en uiteindelijk mogelijk een longstay voorziening) dreigt. Daarmee is naar het oordeel van de beroepscommissie sprake van het gevaar van maatschappelijke teloorgang. Onder deze omstandigheden kan naar het oordeel van de beroepscommissie aannemelijk worden geacht dat zonder een medicamenteuze behandeling het gevaar – in dit geval het gevaar van maatschappelijke teloorgang – dat de stoornis van de geestvermogens klager voor zichzelf doet veroorzaken niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen. Gelet op de informatie uit de verklaringen van de psychiaters en het behandelingsplan (zoals hierboven is weergegeven) is de beroepscommissie voorts van oordeel dat de a-dwangbehandeling voldoet aan de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid. Het beroep zal dan ook ongegrond worden verklaard.
Ten overvloede doet de beroepscommissie (nogmaals) de aanbeveling aan de raadsman om met betrekking tot de soort, dosering en bijwerkingen (van de) medicatie in gesprek te gaan met de behandelend psychiater.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A. van Holten, voorzitter, mr. drs. L.C. Mulder en drs. M.J. Selnick Marzullo, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 11 juli 2018.
secretaris voorzitter