nummer: 18/454/GA
betreft: [Klager] datum: 25 juni 2018
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. S.D. Groen, namens [Klager], verder te noemen klager, gericht tegen een uitspraak van 19 februari 2018 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Groot Alphen, locatie Maatschapslaan, alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
Ter zitting van de beroepscommissie van 7 juni 2018, gehouden in het Justitieel Complex Zaanstad, is gehoord de raadsman van klager, mr. S.D. Groen. Klager heeft afstand gedaan van zijn aanwezigheidsrecht en is ter zitting niet verschenen. De directeur van de p.i. Groot Alphen heeft schriftelijk laten weten verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft een disciplinaire straf van 10 dagen in een strafcel, ingaande op 20 oktober 2017, vanwege het in bezit hebben van verschillende contrabande (AR 2017/647).
De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Verwezen wordt naar de gronden die in het aanvullend beroepschrift zijn aangevoerd. De tien dagen strafcel zoals die zijn opgelegd zijn buitenproportioneel. Er zijn weliswaar maar drie dagen tenuitvoergelegd, maar ook dan moet worden afgevraagd of een straf op strafcel passend is. Er is onvoldoende gemotiveerd waarom er is gekozen voor een straf op strafcel. De straf is niet in overeenstemming met de landelijke sanctiekaart 2016. Er wordt verzocht aan klager een financiële tegemoetkoming toe te kennen ter hoogte van € 30,=.
De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt schriftelijk toegelicht. De opgelegde straf moet bij nader inzien als disproportioneel worden beschouwd. Klager heeft ten aanzien van de disciplinaire straf een schorsingsverzoek ingediend en deze is toegewezen. Naar aanleiding hiervan is de disciplinaire straf geschorst. Nu het overige deel van de straf niet alsnog ten uitvoer is gelegd ziet de directeur geen grond om aan klager een compensatie toe te kennen. De drie dagen die klager op de strafcel heeft verbleven is een passende straf voor het door hem begane feit.
3. De beoordeling
Op grond van artikel 51, eerste lid, aanhef en onder a jo. artikel 50, eerste lid van de Pbw kan de directeur een gedetineerde een disciplinaire straf van opsluiting in een andere verblijfsruimte opleggen, indien de gedetineerde betrokken is bij feiten die onverenigbaar zijn met de orde of de veiligheid in de inrichting dan wel met de ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming.
Uit de inlichtingen van de directeur wordt voldoende aannemelijk dat bij gelegenheid van een celinspectie in verzoekers verblijfsruimte 0,69 gram softdrugs, een half opgerookte joint, een biljet van 50 euro en een USB-stick met afbeeldingen van medewerkers en pornografisch filmmateriaal is gevonden. Die voorwerpen kunnen worden bestempeld als contrabande en het voorhanden hebben daarvan is in beginsel strafwaardig. Gelet daarop kon de directeur een disciplinaire straf opleggen. Aan klager is een disciplinaire straf opgelegd van 10 dagen strafce, waarvan drie dagen zijn tenuitvoergelegd.
Voor het voorhanden hebben van contrabande geldt volgens dat landelijke beleid een maximale disciplinaire straf van 10 dagen opsluiting op eigen cel. De beroepscommissie stelt vast dat de directeur is afgeweken van dit landelijke kader, nu een disciplinaire straf van opsluiting in een strafcel is opgelegd. In beginsel kan de directeur ten nadele van klager afwijken van de sanctiekaart, doch een beslissing hiertoe dient te worden gemotiveerd. De overwegingen van de directeur dienen voor klager kenbaar te zijn. De beroepscommissie is van oordeel dat de directeur in de strafoplegging onvoldoende heeft gemotiveerd waarom het aangewezen was ten nadele van klager af te wijken van de landelijke sanctiekaart. De in de verslagen beschreven incidenten bieden zonder verdere toelichting onvoldoende grond voor de onderhavige afwijking. Dat de disciplinaire straf slechts voor drie dagen ten uitvoer is gelegd, doet aan het voorgaande geen afbreuk.
Het beroep is derhalve gegrond. De beroepscommissie zal voorts bepalen dat aan klager een financiële tegemoetkoming zal worden toegekend ter hoogte van € 7,50.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond.
Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 7,50.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C.M. van der Bas, voorzitter, J. Schagen MA en ing. M.J. Mulders, leden, in tegenwoordigheid van mr. A. de Groot, secretaris, op 25 juni 2018.
secretaris voorzitter