Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 18/0443/TA, 11 juli 2018, beroep
Uitspraakdatum:11-06-2018

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer:         18/443/TA

Betreft:            [klager]            datum: 11 juli 2018

 

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, eerste lid, van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift ingediend door mr. L.M. Oldenburg, namens […], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 27 februari 2018 genomen beslissing van het hoofd van de Pompestichting, locatie Nijmegen, verder ook te noemen de inrichting, alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Ter zitting van de beroepscommissie van 4 juli 2018, gehouden in het justitieel complex Zaanstad, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. L.M. Oldenburg, en namens het hoofd van de inrichting […], juridisch medewerker bij de Pompestichting.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

Het beroep betreft de beslissing van het hoofd van de inrichting van 27 februari 2018, inhoudende dat klager wordt verplicht tot het ondergaan van een geneeskundige behandeling als bedoeld in artikel 16b, aanhef en onder a, van de Bvt (verder: a-dwangbehandeling), datum aanvang op 5 maart 2018 en einddatum 5 juni 2018.

2.         De standpunten

Door en namens klager is het beroep als volgt toegelicht.

De a-dwangbehandeling mag niet worden toegepast, omdat er onvoldoende redenen zijn om te spreken van gevaar en deze maatregel alleen mag worden gebruikt als uiterst middel. Klager wil de medicatie op vrijwillige basis innemen. Onvoldoende is gebleken dat de a-dwangbehandeling voldoet aan de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid. Onvoldoende is gemotiveerd dat klager een gevaar zou zijn voor zichzelf of anderen. Het gevaar voor de algemene veiligheid van personen of goederen is niet concreet onderbouwd. Ook aan de overige criteria om a-dwangbehandeling toe te passen wordt niet voldaan.  Door klager af te zonderen is hij gedwongen om medicatie te gebruiken. Hij krijgt nu eenmaal per maand een depot per injectie. Dit depot wordt als een wondermiddel gezien. Hij weet niet wat de gevolgen voor zijn lichaam zullen zijn. Klager is zuinig op zijn lichaam. Hij wil vrijwillig het depot. Klager vindt het niet prettig als hij met ‘jongen’ wordt aangesproken. Hij is er niet van gediend. Dit is echter uitvergroot om tot het toedienen van dwangmedicatie te kunnen komen. Klagers gedrag is niet als bedreigend ervaren. Het ging om een eenmalig incident. Klager gebruikt al heel lang trouw antipsychotica. De bloedspiegel zou echter niet kloppen. Niet meer vast te stellen valt of klager daadwerkelijk medicatie ontrouw zou zijn geweest. Wat de uitkomst van de bloedspiegelbepaling was, is een belangrijke vraag. Op grond van deze bepaling werd verondersteld dat klager zijn medicatie niet innam. Erkend wordt dat de vraag niet eerder in de procedure is gesteld. Hij is zes maanden onder druk gezet om toch dwangmedicatie te slikken. Dwang is niet nodig. Er is geen noodzaak voor het toedienen van dwangmedicatie. Er had iets langer gewacht kunnen worden.

Namens het hoofd van de inrichting is de bestreden beslissing als volgt toegelicht. Voor de motivering van de beslissing wordt verwezen naar de schriftelijke mededeling inperkende maatregel a-dwangbehandeling van 27 februari 2018. Voorts wordt verwezen naar het toegezonden behandelplan, het verslag van verzoekers behandelend psychiater en de niet rechtstreeks bij de behandeling betrokken psychiater. Het doel van de a-dwangbehandeling is het wegnemen van het gevaar dat zonder adequate antipsychotische behandeling een succesvolle resocialisatie niet haalbaar is. In 2015 heeft verhoging van de quetiapine (Seroquel) enige verbetering gebracht in klagers toestand. De verbetering bleek in de maanden voorafgaand aan de beslissing echter onvoldoende. Klager is sinds zijn binnenkomst in de inrichting in 2017 wisselend afgezonderd en gesepareerd. Zijn gedrag veranderde niet. Klager heeft ineens aangegeven zijn medicatie vrijwillig te willen innemen, omdat de dwangmedicatieprocedure is opgestart en hij op deze wijze voortzetting wilde afwenden. Om te voorkomen dat klager op 5 maart 2018 alsnog de medicatie zou weigeren, is de procedure voor de a-dwangbehandeling doorgezet. Klager werd al maanden voorgesteld om meer dan wel andere medicatie in te nemen, maar hij heeft dit geweigerd. Het klopt dat hij heeft aangegeven dat hij wel vrijwillig wil slikken maar niet in de dosering die de psychiater noodzakelijk acht. Om die reden is de a-dwangbehandeling noodzakelijk. Inmiddels is klager meer stabiel en kan vorm worden gegeven aan het resocialisatietraject. Dit was zonder dwangmedicatie niet mogelijk.

3.         De beoordeling

Op grond van artikel 16c in verbinding met artikel 16b, onder a, Bvt kan het hoofd van de inrichting beslissen tot het toepassen van a-dwangbehandeling, indien aannemelijk is dat zonder die behandeling het gevaar dat de stoornis van de geestvermogens de verpleegde doet veroorzaken niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen. De a-dwangbehandeling is er vooral op gericht te voorkomen dat een verpleegde langdurig in een inrichting moet verblijven. Er behoeft geen sprake te zijn van een acuut dreigend gevaar zoals bij de overige vormen van dwangbehandeling als bedoeld in artikel 26 Bvt en artikel 16b, onder b, Bvt.

Het hoofd van de inrichting heeft de beslissing tot toepassing van a-dwangbehandeling gebaseerd op de verklaringen van de behandelend psychiater van klager en van een psychiater die niet bij klagers behandeling betrokken is, maar klager kort tevoren heeft onderzocht. Het hoofd van de inrichting heeft de verklaringen van de twee psychiaters overgelegd. Die verklaringen voldoen aan de vereisten als neergelegd in artikel 16c, tweede lid, Bvt. Voorts heeft het hoofd van de inrichting het behandelingsplan overgelegd, waarin de mogelijkheid tot toepassing van a-dwangbehandeling is vermeld.

Uit de verklaringen van de psychiaters, het behandelingsplan alsmede de mededeling van de bestreden beslissing blijkt het volgende.

Bij klager is sprake van schizofrenie van het paranoïde type. Hij is door verschillende instanties behandeld voor verslavingsproblematiek en psychosomatische symptomen zoals visuele hallucinaties en paranoïde wanen. Na incidenten zoals verbaal/fysiek geweld waaraan wanen en achterdocht ten grondslag lagen tegen medewerkers van FPC Dr. S. van Mesdag is hij in 2014 overgeplaatst naar FPC Oostvaarderskliniek en in 2015 naar de Pompestichting. De wanen en achterdocht van klager zijn telkens aanleiding geweest voor het plegen van ernstige geweldsdelicten, waaronder het indexdelict. De verschijnselen hielden sluimerend aan, ondanks jarenlang gebruik van quetiapine (Seroquel). Het was moeilijk met klager tot overeenstemming te komen over behandeling.

Het gevaar richting medewerkers is verminderd doordat klager is beperkt in zijn bewegingsvrijheid, maar dit heeft niet geleid tot een beter contact met het personeel. Uitbreiding van klagers vrijheden, een toekomst buiten de kliniek en resocialisatie werden ernstig belemmerd door klagers toenmalige toestandsbeeld met gebrekkige realiteitstoetsing, paranoïde wanen (mogelijke hallucinaties) en onmogelijkheden tot samenwerking.  Om een longstay indicatie te voorkomen, werd het noodzakelijk geacht dat de psychotische kenmerken verder naar de achtergrond verdwijnen. Korte tijd was er overeenstemming met klager over het ophogen van de dosering van de medicatie, maar uit bloedspiegelbepalingen bleek dat klager hoogstwaarschijnlijk niet medicatietrouw was. Klager ontkende dit, maar weigerde controle op zijn medicatie en nam de voorgeschreven medicatie niet in. Verdere verbetering wordt verwacht van adequate anti psychotische medicatie, met als doel klagers wanen (en mogelijk hallucinaties) verder naar de achtergrond te dringen, zodat deze niet zullen leiden tot achterdocht en agressieve incidenten en (de vergroting van de kans op een succesvolle) resocialisatie niet in de weg zullen staan.     

Gelet op klagers voorgeschiedenis alsmede de verklaringen van de psychiaters over klagers stoornis en zijn daaruit voortvloeiende gedrag en opstelling, kon naar het oordeel van de beroepscommissie in redelijkheid de inschatting worden gemaakt dat er bij het laten voortduren van de situatie geen perspectief bestond op behandeling, laat staan resocialisatie, met als gevolg dat een langdurig verblijf in een tbs-inrichting (en uiteindelijk mogelijk een longstay voorziening) dreigt. Daarmee is naar het oordeel van de beroepscommissie sprake van het gevaar van maatschappelijke teloorgang. Onder deze omstandigheden kan naar het oordeel van de beroepscommissie aannemelijk worden geacht dat zonder een medicamenteuze behandeling het gevaar – in dit geval het gevaar van maatschappelijke teloorgang – dat de stoornis van de geestvermogens klager voor zichzelf doet veroorzaken niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen. Gelet op de informatie uit de verklaringen van de psychiaters en het behandelingsplan (zoals hierboven is weergegeven) is de beroepscommissie voorts van oordeel dat de op 27 februari 2018 genomen beslissing om klager vanaf 5 maart 2018 te verplichten een a-dwangbehandeling te ondergaan voor de duur van drie maanden voldoet aan de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid. Het beroep zal dan ook ongegrond worden verklaard.

Dat klager inmiddels ter zitting van de beroepscommissie heeft aangegeven dat hij vrijwillig de depotmedicatie zal aanvaarden, doet aan de toentertijd genomen beslissing niet af. 

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A. van Holten, voorzitter, mr. drs. L.C. Mulder en drs. M.J. Selnick Marzullo, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 11 juli 2018.

 

 

 

     

 

 

 

 

            secretaris         voorzitter

 

Naar boven