nummer: 18/399/GV
betreft: […] datum: 29 juni 2018
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. J.P.M. Denissen, namens
[…], verder te noemen klaagster,
gericht tegen een op 15 februari 2018 genomen beslissing van de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister), alsmede van de onderliggende stukken.
De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klaagster en zijn raadsman om het beroep schriftelijk toe te lichten.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klaagsters verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.
2. De standpunten
Namens klaagster is het beroep als volgt toegelicht. De Minister was niet bevoegd de beslissing te nemen. Aan klaagster was geen vrijheidsstraf langer dan twee jaar opgelegd. Het Openbaar Ministerie (OM) is ten onrechte om advies gevraagd, omdat geen executie-indicator is afgegeven. Klaagster is op 16 februari 2018 van de lijst Gedetineerden met een Vlucht- of Maatschappelijk risico (de GVM-lijst) gehaald. Dit is op 14 februari 2018 besproken, dus op 15 februari 2018, de datum waarop de bestreden beslissing is genomen, was geen sprake meer van een verhoogd risicoprofiel. Bovendien is een verhoogd risicoprofiel onvoldoende om te kunnen spreken van een ernstig vermoeden dat klaagster zal proberen zich aan detentie te onttrekken. Er werden sinds eind november 2017 geen toezichthoudende maatregelen meer opgelegd en klaagsters gedrag in de inrichting was goed.
Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht. Klaagster is naar aanleiding van een ontvluchtingspoging op 3 augustus 2017 op de GVM-lijst geplaatst. Er was nog geen concreet vrijhedenadvies, omdat klaagster nog in gesprek was met de reclassering over de re-integratiemogelijkheden. Toekenning van verlof was in dit stadium te vroeg. Op 17 januari 2018 is een executie-indicator afgegeven. Pas op 21 februari 2018 is klaagsters naam van de GVM-lijst gehaald. Dat geen toezichthoudende maatregelen meer van toepassing waren, maakt dit niet anders. Omdat het OM, anders dan de directeur, van mening was dat het verzoek moest worden afgewezen, is de beslissing genomen door de Minister ex artikel 17, eerste lid, onder b, van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling).
Op klaagsters verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de locatie Nieuwersluis heeft positief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag.
De officier van justitie bij het arrondissementsparket te Zeeland-West-Brabant heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag en heeft dit als volgt toegelicht. Klaagster heeft eerder geprobeerd zich te onttrekken aan detentie, met behulp van haar partner. Zij is diverse malen veroordeeld voor oplichting in samenwerking met haar familie. Klaagster neemt geen afstand van hen en zij neemt op geen enkele wijze verantwoordelijkheid voor haar daden. Er is sprake geweest van huiselijk geweld tussen klaagsters en haar partner, waar zij het verlof wenst door te brengen.
De politie heeft positief geadviseerd ten aanzien van het verlofadres.
3. De beoordeling
Klaagster onderging een gevangenisstraf van twee jaar met aftrek, wegens oplichting. Op 8 juni 2018 is zij in vrijheid gesteld.
Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klaagsters eerste verlofaanvraag. Deze beslissing is genomen door de Minister, omdat de directeur positief adviseerde en het OM negatief.
Vooropgesteld dient te worden dat bij verzoeken tot algemeen verlof een belangenafweging dient te worden gemaakt tussen enerzijds het individuele belang van de gedetineerde om zich tijdig en goed te kunnen voorbereiden op zijn terugkeer in de maatschappij en anderzijds het algemeen belang van – onder meer – de orde, rust en veiligheid in de samenleving en een ongestoorde tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf.
Zoals de beroepscommissie in RSJ 18 december 2012, 12/3536/GV heeft overwogen, is de enkele omstandigheid dat een gedetineerde wegens vluchtgevaar op de GVM-lijst staat, onvoldoende om een verlofaanvraag af te wijzen. Dit is mede afhankelijk van eventuele van toepassing zijnde maatregelen. Deze waren ten tijde van de verlofaanvraag niet aan klaagster opgelegd. De beroepscommissie is evenwel van oordeel dat klaagsters (destijds recente) poging tot ontvluchting – waarvan op basis van de stukken aannemelijk is dat deze heeft plaatsgevonden – een contra-indicatie vormde voor verlofverlening en dat deze de afwijzing van klaagsters eerste verlofaanvraag rechtvaardigde. Derhalve kan de beslissing van de Minister, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en gelet op de weigeringsgronden zoals bedoeld in artikel 4 onder a. van de Regeling, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. W.F. Korthals Altes, voorzitter, J.G.A. van den Brand en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van P. de Vries, secretaris, op 29 juni 2018.
secretaris voorzitter